Geen vrijheid zonder gelijkheid, geen gelijkheid zonder vrijheid

Het staat buiten kijf dat de Vlaamse hoogleraar Ludo Abicht er goed aan heeft gedaan om zijn boek Anarchisme – Van Bakoenin tot de commons te publiceren, want we hebben te maken met een politieke – of antipolieke, zo u wilt – stroming waar enorm veel misverstanden over bestaan. Dat is in niet geringe mate te wijten aan punk- en krakersbewegingen en aan wat Abicht lifestyle-anarchisten noemt, die het anarchistische gedachtegoed vaak hebben gereduceerd tot sloganeske simplismen.

Abicht begint met uitleggen wat anarchisme historisch gezien juist inhoudt – al is dat ook niet steeds eenvoudig omdat er per definitie geen ‘anarchistisch Vaticaans’ kan bestaan – en overloopt kort de ideologische grondslagen van de beweging (zie Proudhon, Bakoenin, Kropotkin en tutti quanti) om ‘onjuiste, ideologisch vervormde opvattingen over anarchisme’ te weerleggen. Dat is geen overbodige luxe, want zo wordt tenminste al duidelijk dat het afwijzen van een centraal gezag of een autoritaire organisatie van de samenleving niet hetzelfde is als het weigeren van elke vorm van regelgeving of een pleidooi voor chaos en individualisme. Desalniettemin blijft anarchisme een containerbegrip.

Abichts boek kon moeilijk zonder het obligate hoofdstuk over de Spaanse republiek (1931-1939), omdat dat de enige periode is in de wereldgeschiedenis waarin een grootschalige anarchistische beweging een werkelijk ingrijpende invloed op de samenleving had. Jammer genoeg stelt dit deel een beetje teleur omdat het wordt ontsierd door een aantal vervelende redactiefouten (zo worden namen als Buenaventura Durruti en de Federación Anarquista Ibérica consequent verkeerd gespeld), maar ook omdat er net iets te weinig kritisch wordt omgesprongen met de tot vervelens toe herhaalde uitleg dat de Spaanse republiek de oorlog verloor doordat die niet op kon tegen de overmacht van Franco’s troepen. Inmiddels is het vrij algemeen bekend dat vooral de verschrikkelijke interne verdeeldheid van de Spaanse linkerzijde, waarvan de fracties haast vaker tegen elkaar dan tegen Franco streden, aan de basis van het fiasco lag. Men leze daarvoor onder meer George Orwells Saluut aan Catalonië of De slag van Arturo Barea, en zelfs Mijn laatste snik, de memoires van cineast Luis Buñuel. Daarin staat een verhelderende anekdote over een Spaanse staalfabriek waar de arbeiders de boel hadden overgenomen en alle ingenieurs naar huis hadden gestuurd om naar eigen inzicht pantserplaten te produceren die totaal nutteloos bleken in de strijd: helaas een voorbeeld van het anti-intellectualisme en obscurantisme dat een volwassen anarchisme vaak in de weg heeft gestaan.

Abicht heeft natuurlijk affiniteit met zijn onderwerp en zijn hart klopt duidelijk links, maar dat wil niet zeggen dat hij kritiekloos is voor het anarchisme, waarvan hij de kinderziekten en vergissingen grootmoedig toegeeft. Terecht wijst hij echter op de positieve rol van het anarchistische denken in allerlei emancipatorische bewegingen.  In dit opzicht is het anarchisme zijn tijd altijd vooruit geweest: terwijl het antikolonialisme dat anarchisten in de negentiende eeuw al predikten destijds allesbehalve mainstream was, is dat nu wel gemeengoed geworden, en ook wat pacifisme (voor zover we gewelddadige anarchisten buiten beschouwing laten) of de emancipatie van vrouwen betreft waren anarchisten (of anarchofeministen, zo u wilt) er heel vroeg bij.

Interessant is ook het gedeelte over opvoeding (‘omdat anarchisten niet geloofden in het gebruik van dwang of geweld, was opvoeding een heel belangrijk middel om de zaak te bevorderen), en zeker het hoofdstuk over het actuele anarchisme, dat zich heeft ontpopt tot een zeer heterogene en eclectische beweging: er zijn raakvlakken met de klimaatbeweging, de Commons-beweging, ‘urban gardening’, de maatschappijkritiek van cineasten als Ken Loach enzovoort, al wordt anarchisme wel een heel rekbaar begrip door het zo ruim op te vatten en mogen we niet uit het oog verliezen dat het in sommige gevallen veeleer over hipsterhobby’s dan over brede maatschappelijke projecten gaat. Abicht verwoordt dat laatste bezwaar als volgt: ‘het zal voor een groot gedeelte afhangen van de mate waarop de minder hippe meerderheid van arbeiders en kleinburgers actief bij de projecten betrokken zal worden om van een succesrijke fundamentele hervorming van, voor en door het volk te kunnen spreken.’

Kortom, in feite is het verlangen naar vrijheid en gelijkheid altijd aanwezig geweest in onze geschiedenis en wellicht ook onuitroeibaar. Het is alleen de vraag hoe dat verlangen ooit het stadium van ‘naïef abstract utopisme’ kan overstijgen, een volwaardig tegengewicht zou kunnen vormen voor het neoliberale model en ideologisch gezien nu eens echt een solide, levensvatbare vorm zou kunnen krijgen, want de theorie van het anarchisme mag dan voor velen aantrekkelijk zijn, de praktijk is jammer genoeg altijd problematisch gebleken.

We kunnen bijvoorbeeld moeilijk rond de vaststelling heen dat het anarchisme ook vandaag de neiging heeft om zichzelf in de voet te schieten. Zo is het in mijn ogen een pijnlijke vergissing van een deel van de anarchistische beweging om samen met paranoïde complotdenkers, zweverige neohippies en extreemrechts gajes mee te lopen in obscurantistische antivaxbetogingen, en vrees ik dat het anarchistische geloof in kosmopolitisme, de afwijzing van de natiestaat, of de idee dat zaken als grenzen, identiteit en geopolitieke belangen van geen tel meer zijn, onbereikbaarder dan ooit is sinds ene Poetin roet in het eten heeft gegooid.

Daan Pieters

Ludo Abicht – Anarchisme. Van Bakoenin tot de commons. Ertsberg, Aalter. 288 blz. € 24,50.