Catalonië, toen en nu

Barcelona, 1936. De burgeroorlog is uitgebroken, de Spaanse republiek vecht voor haar overleven tegen Franco’s troepen. Uit alle hoeken van Europa komen linkse vrijwilligers toegestroomd om ten strijde te trekken tegen het fascisme. Zo ook de Engelsman George Orwell, die toen nog heilig in de revolutie geloofde en het schouwspel in Barcelona gadesloeg:

Overal vlamden de revolutionaire affiches aan de muren in heldere rode en blauwe tinten, waar de enkele reclameaffiches die nog over waren als modderspetten bij afstaken. Op de Ramblas, de brede hoofdverkeersaders van de stad, waar voortdurend massa’s mensen heen en weer stroomden, brulden luidsprekers de hele dag en tot laat in de avond revolutionaire liederen. (…) Praktisch iedereen droeg grove arbeiderskleren, of een blauwe overall, of een variant van het militie-uniform.

Orwell zou vast grote ogen opzetten als hij diezelfde Ramblas nu kon zien. Toen was het nog geen door massatoerisme verknoeid consumptiepretpark vol dubieuze restaurants, dumpwinkels, kledingzaken en souvenirwinkel die grotendeels dezelfde troep slijten. Al herhaalt de geschiedenis zich soms op een bizarre manier: op de uniformen van de arbeidersklasse prijkt tegenwoordig een Nike- of Adidas-logo.

Later zou Orwell zich afkeren van de totalitaire trekjes van het communisme en pende hij zijn vlijmscherpe kritiek neer in Animal Farm en 1984, maar in 1937, toen hij Saluut aan Catalonië schreef, brandde het vuur nog in alle hevigheid: ‘Bovenal was er een geloof in de revolutie en de toekomst, een gevoel dat men plotseling was terechtgekomen in een tijdperk van gelijkheid en vrijheid.’ De auteur meldde zich bij de Leninkazerne en ging in dienst bij de POUM (partido obrero de unificación marxista), een als ‘trotskistisch’ betitelde militie die al snel in de clinch raakte met de officiële Catalaanse communisten van de PSUC. Die laatste was lid van de Derde Internationale en kreeg wapens van de Sovjet-Unie, maar daar stond natuurlijk wat tegenover: Stalin eiste dat de trotskisten en anarchisten opzij werden geschoven.

Het resultaat was dat het allegaartje van linkse milities die de Spaanse republiek moesten verdedigen, rivalen werden en zelfs tegen elkaar begonnen te vechten, wat natuurlijk een godsgeschenk was voor Franco. Orwell werd naar het front in Aragón gestuurd, waar de militieleden door een totaal gebrek aan training, discipline en vooral bruikbare wapens nauwelijks iets konden beginnen tegen de vijand: ‘Het leek verschrikkelijk dat dit de verdedigers van de Republiek moesten zijn, deze troep haveloze kinderen met hun versleten geweren waarmee ze niet hadden leren schieten.’ Hij brengt er een paar ellendige maanden door in de smerige, koude loopgraven, er komt nauwelijks enige beweging in het front.

Grosso modo ging het meningsverschil tussen de stalinistische communisten en de anarchisten en trotskisten vooral over de revolutie: de PSUC wilde eerste de oorlog winnen, de laatstgenoemde partijen konden niet wachten om werk te maken van de klasseloze maatschappij:

vechten tegen het fascisme uit naam van de ‘democratie’ is vechten tegen de ene vorm van kapitalisme uit naam van een andere.

Bij zijn terugkeer in Barcelona merkt Orwell dat de stad totaal is veranderd: de militie-uniformen en overalls zijn verdwenen en overal ziet hij officieren van het Volksleger, die meer soldij krijgen dan gewone soldaten. De burgerbevolking is de belangstelling voor de oorlog verloren en de gewone verdeling van de maatschappij in hogere en lagere klassen is terug. Door een gebrek aan vrijwilligers moet de dienstplicht worden ingevoerd. Niet veel later breken er straatgevechten uit in Barcelona: anarchisten en trotskisten worden als verraders afgeschilderd en in de straten opgejaagd. De POUM wordt verboden en met valse propaganda bestreden:

De beschuldigingen van spionage aan het adres van de POUM berustte uitsluitend op artikelen in de communistische pers en de activiteiten van de door communisten beheerste geheime politie.

Uiteindelijk raakt Orwell gewond aan het front en wordt hij afgevoerd naar een hospitaal in Tarragona. Maar na zijn ontslag wordt de klopjacht op voormalige leden van de POUM opgevoerd en moet Orwell maken dat hij wegkomt: met veel moeite kan hij vermijden dat hij in de gevangenis wordt opgesloten en ontkomt hij met de trein naar Frankrijk.

Maar wat leert dit boek ons over de huidige Catalaanse crisis? Het is alleszins duidelijk dat de Spaanse burgeroorlog daar een rol in speelt. Wist u bijvoorbeeld dat Carles Puigdemont niet de eerste is die de Catalaanse onafhankelijkheid heeft uitgeroepen? Lluis Companys deed het hem voor in 1934 en zou daar later een zware prijs voor betalen: in 1940 liet Franco hem fusilleren. De symbolische betekenis van Puigdemonts sterk gemediatiseerde bezoek aan het graf van Companys in oktober 2017 kan dan ook moeilijk worden overschat. Een aanzienlijk deel van de Catalaanse separatisten is trouwens uitgesproken links: de radicale CUP, die sterke druk op Puigdemont uitoefende om de onafhankelijkheid uit te roepen, ziet zichzelf in zekere zin als de opvolger van de Spaanse republiek. En ondertussen verblijft Puigdemont nog steeds in België, wat overigens een samenraapsel is van opstandige zuidelijke provincies die zich in 1830 op volstrekt illegale en anticonstitutionele wijze afscheurden van de Nederlanden, als we even Rajoys logica volgen.

Ook Orwells passages over de guardia civil zijn veelbetekenend:

Men moet niet vergeten dat de Guardia Civil onbemind was bij de arbeidersbevolking. Sinds generaties was la guardia niets dan een verlengstuk geweest van de patroon, en de landheer en de gendarmes werden dubbel gehaat omdat ze, heel terecht, verdacht werden van heel twijfelachtige loyaliteit als het tegen de fascisten ging.

Nog steeds heeft die guardia civil een dubieuze reputatie omdat ze een zekere aantrekkingskracht uitoefent op reactionaire Spanjaarden die hun heimwee naar de dictatuur van Franco niet onder stoelen of banken steken. De beslissing van de Spaanse premier Rajoy om uitgerekend die Guardia Civil uit alle hoeken van Spanje naar Catalonië te halen en het illegale referendum met de wapenstok te verhinderen, was dan ook een niet mis te verstaan statement.

Dat de Partido Popular van premier Rajoy werd opgericht door Franco’s voormalige minister van Binnenlandse Zaken en zich verzette tegen de zogenaamde ‘wet op de historische herinnering’, bedoeld om onderzoek naar de misdaden van Franco’s regime mogelijk te maken, eerherstel te bieden aan democratische tegenstanders van de dictatuur en verheerlijking van de Generalísimo te verbieden, is ook wel een erg onwaarschijnlijk toeval, net zoals het feit dat de Catalaanse crisis wel heel erg goed van pas komt om de aandacht af te leiden van het onverkwikkelijke corruptieschandaal waar de Partido Popular tot zijn nek in zit.

Onder Franco’s dictatuur werd Catalonië veertig jaar lang onderdrukt: Catalaans spreken was vrijwel verboden, elke vorm van regionalisme of onafhankelijkheidsstreven werd kordaat de kop ingedrukt, immigratie uit andere Spaanse regio’s werd bevorderd. En al is net geen meerderheid van de Catalaanse bevolking voorstander van onafhankelijkheid – maar dus zeker geen verwaarloosbaar kleine minderheid – toch bestaat er onmiskenbaar een groot draagvlak voor meer autonomie. Dat streven zal Madrid niet kunnen uitroeien door er zich op een autoritaire manier tegen te verzetten: niet in de jaren dertig, niet onder Franco, en zeker niet in 2017.

Daan Pieters

George Orwell – Saluut aan Catalonië. Vertaald door Aad Nuis. De Arbeiderspers, Amsterdam. 288 blz. € 24,99.