De mot uit de regen

In de aantekeningen waarmee Jane Leusink haar nieuwe bundel Kraanvogels afsluit, doet ze een intrigerende mededeling over de gedichten die gewijd zijn aan een overleden dochter. Deze dochter nam ooit afscheid van alles en iedereen in Nederland, om in de Pyreneeën een nieuw bestaan als schaapherder op te bouwen. Tot ze overlijdt aan kanker.

Leusink schrijft dat deze dochter tot haar verrassing (cursivering recensent) populair was, zowel in de bergen als in het kustgebied. In twee afdelingen in Kraanvogels doet ze een poging om de dochter terug te vinden, en om haar vrijheidsdrang beter te begrijpen.

Maar de spanning die de mededeling in de aantekeningen oproept, komt niet terug in de gedichten. We lezen dus niet waarom moeder het verrassend vindt dat dochter populair was in Frankrijk. Een gemiste kans, want wat roept deze zin een wereld aan vragen op.

Wel wordt duidelijk dat dochter haar draai vond in haar nieuwe en tamelijk harde bestaan, met de natuur in een hoofdrol. Een intensief bestaan dat draait om schapen, en met pony’s die hun spullen dragen. Een bestaan ook waar zonsop- en ondergang indruk maken, net als de sterren bij een heldere hemel of de vondst van de afdruk van berenvoeten en berenpoep.

Leusink schrijft mooie regels. ‘Later zag ze hoe opgeschoten zomergras de druppels/ op z’n sprieten observeerde, hoe de mot uit de regen viel’, staat er bijvoorbeeld in ‘De waarheid van dieren’. In ‘Brood met zout’ noteert ze dat de regen naast de tent kampeert, een mooie formulering waaruit blijkt dat de dochter haar humeur door zoiets als regen niet laat bederven.

De weg naar Andorra

Zij was met twee paarden (midzomer lichte motregen
departement Pyénées-Orientales) zocht een ruimte
voor het kwinkeleren van de wielewaal, een tweede
voor de baltsroep van de hop met op zijn slanke kop
een indianentooi, de derde voor de jongen blozend
in het warme nest van de trekkerstent en gezellige kampeerkachel
ze dacht: geen ik zonder wij, alles is beweging, blaast overheen
mijn wezen als de goedertierendheid God over mijn hongerige brein
overal gloort keuzevrijheid en een schone horizon
het intensiveert de gewone dingen, de langzame tradities
zoals brieven om niet naar huis te schrijven –

In deze reeks ook een mooie spiegeling door rechtstreeks te schrijven over de Violane Bérot. Zij was ooit IT-consultant, maar koos voor een leven als geitenfokker en auteur. Bérot, opgegroeid in de Pyreneeën, heeft zo haar vraagtekens bij de herintroductie van de zogenaamde ‘Pyreneese beer’. Want niet alleen worden deze beren nu via zendertjes gevolgd, ze zijn ook nog eens afkomstig uit Slovenië. Wat is er nog echt in deze wereld?

De consequentie van deze gedachtegang raakt Leusink niet helemaal aan. Want wat betekent dit voor het nieuwe leven dat dochter begon in de Pyreneeën? Is zij nog wel authentiek, met haar pony’s uit Noorwegen, Mongolië en Nederland?

Leusink zegt er toch wel iets over, als ze in ‘Da Capo’ schrijft:

wij voelen wat we bijna vergeten waren
oude dingen over onszelf wij is schapen
is lammeren is een wij om naar te zoeken wij
is een kudde is honden is haar om ons te leiden
opdat er altijd een weg terug is (-)

‘Da Capo’ is bijna een herhaling van het gedicht waarmee de afdeling ‘Wij’ begint. Met als enige verschil dat dit gedicht aan het begin van de reeks geen titel heeft, en er sprake is van ‘wij’. In de afsluiting van de reeks heet het ‘Da Capo’, en is er sprake van ‘een wij’.

Dat roept de vraag op, of Leusink zich deel voelt van die wij. Of dat er toch afstand blijft tussen moeder en dochter.

Matthé ten Wolde

Jane Leusink – Kraanvogels. Nobelman, Groningen. 80 blz. € 21,95.