Liefde en geluk

Het vijfentwintigjarige jubileum van de door hem opgerichte uitgeverij Podium betekent tegelijk ook het afscheid van Joost Nijsen, hoewel hij nog lang niet aan pensioen denkt en in de literaire wereld actief wil blijven. Dit vertrek hoorde echter blijkbaar bij de deal toen hij een tweetal jaar geleden zijn onafhankelijke uitgeverij onderbracht in een groter concern. Afzwaaien doet hij met de memoires Uitgeversgeluk, waarin hij terugkijkt op de successen, moeilijkheden en mislukkingen.

De titel is dubbelzinnig: enerzijds getuigt die van de vreugde die de job Nijsen heeft gebracht, anderzijds wijst hij ook op de chance die je blijkbaar moet hebben als uitgever. Er zijn weinig wetmatigheden, en of iets al dan niet een succes wordt, is onvoorspelbaar en heeft veel te maken met geluk hebben: ‘En, dacht ik, is het uitgeven van literatuur niet óók een loterij eigenlijk?’ Ja dus, en dat illustreert Nijsen met heel veel voorbeelden: je pikt uit de hoop rotzooi die je wekelijks wordt toegestuurd toch dat ene pareltje; via via wordt jou een meesterwerk aangedragen; de omstandigheden zitten onverwachts mee (Nijsen haalt bijvoorbeeld het recente voorbeeld aan van Lisa Weeda’s debuut, een boek over de Donbas dat net verschenen was toen Rusland de Oekraïne binnenviel en een groot deel van zijn succes daaraan te danken heeft). Telkens opnieuw is de trots groot wanneer iets lukt, maar ook het besef dat het lot een handje geholpen heeft: uitgeversgeluk.

Maar Nijsen vertelt geen onverdeeld succesverhaal. Hij verhult de vele problemen waarop de uitgever stuit helemaal niet: auteurs die de uitgeverij na verloop van tijd verlaten hoewel je flink in hen geïnvesteerd hebt – dat is niet alleen zakelijk, maar ook menselijk vaak een dobber. Of bijvoorbeeld de moeilijkheid om poëziebundels, met hun kleine en dus weinig rendabele oplages, aan de mens te brengen. Hetzelfde geldt voor het zeer waardevolle, maar eveneens moeilijk te vermarkten genre van het korte verhaal. Of de vraag of de vaak zeer hoge kostprijs van vertaalde literatuur (rechten, vertaalarbeid) in verhouding staat tot de verkoop die ermee wordt gerealiseerd. Bij die drie laatste voorbeelden wordt duidelijk dat literaire en commerciële argumenten tegen elkaar afgewogen moeten worden, want de uitgeverij is dan wel een cultureel bedrijf, het blijft wel een onderneming.

Om die reden moet, volgens Nijsen, de goeie uitgever drie kwaliteiten in zich verenigen. Ten eerste moet hij een neus hebben voor talent. Zonder kwaliteitsvolle debutanten die kunnen doorgroeien tot gerespecteerde en goed verkopende auteurs red je het niet. Ten tweede moet je redacteur zijn: je dient de auteurs uit je fonds te begeleiden met kritisch commentaar op hun manuscript. En ten slotte is het van belang dat je ook koopmansgeest aan de dag legt, want zonder commerciële successen is er geen financiële ruimte voor minder evidente of bescheiden verkopende titels, laat staan voor kansen voor ontluikend talent. Nijsen zelf vindt dat zijn grootste verdienste op het vlak van de talentscouting ligt. Hoewel een aantal van de auteurs die hij ontdekt heeft ondertussen elders publiceert, voelt hij zich toch de ontdekker van onder anderen Manon Uphoff, Ronald Giphart, Kluun, Joris Luyendijk, Inge Schilperoord en Gerda Blees.

Uitgeversgeluk geeft op een verhelderende wijze een beeld van het werk en de uitdagingen van de literaire uitgeverij, maar vooral biedt het een unieke inkijk in het parcours van een de uitgever. Het bevat een hoop met vaart vertelde anekdotes en verhalen die, hoe sterk ze vaak ook behoren tot de petite histoire van de Nederlandse literatuur, bijdragen aan de literatuurgeschiedenis.

Carl De Strycker

Joost Nijsen – Uitgeversgeluk. Podium, Amsterdam. 208 blz. € 20,99.