Waarom verwacht je dat Özcan Akyol en Delphine Lecompte aan jouw kant staan?

Een homo heeft zijn zesde zintuig voor gevaar altijd aan staan. Ik kwam daar pas fysiek achter toen ik met Corrie in 1998 rondliep in Amsterdam tijdens de Gay Games. We waren met zoveel dat blijkbaar die alarmklok uit kon. De rest van je leven houd je altijd rekening met mogelijk gevaar. Je gaat er niet gebukt onder, je hebt er geen geen trauma aan over gehouden, maar je kunt niet overal hand in hand lopen, je kunt niet overal iemand zoenen. Zelfs als je in een auto in de file voor een tankstation staat omdat de benzine elders goedkoper is dan in Nederland kun je je partner niet zoenen, want er kan achter je een busje staan met jongeren die dan ‘homo, homo’ gaan schreeuwen. ‘Hier heb ik geen zin in,’ zei mijn toenmalige partner en we reden weg uit de rij om in Nederland duurder te tanken.

Als je leraar bent, is het niet vanzelfsprekend dat je voor je geaardheid uitkomt. Tegen studenten zeg ik dat ze niet meteen met een regenboogvlag voor de klas moeten staan. Je moet eerst zeker zijn van jezelf en gewapend zijn tegen bepaalde opmerkingen, zelfs als ze goed bedoeld zijn (‘Ik zal voor u bidden, meneer.’), voordat je jezelf out. Je moet ook zeker zijn van je omgeving zodat niet je collega Frans tijdens de afsluitende docentenborrel over je meegebrachte partner staat te krijsen: ‘Hij?! Met jou?!’ Of collega’s op de lerarenopleiding die meevoelend zeggen dat het ‘voor jullie soort mensen ook niet altijd makkelijk is’. Of studenten die tijdens je college leuk meedoen, maar die achter je rug om de meest homofobe taal uitslaan (die je dan van anderen uit de groep gerapporteerd krijgt).

Een docent literatuur moet de discussie over boeken kunnen aangaan met een open vizier, waarbij hij ook zijn eigen leven en opvattingen betrekt. Je kunt van een student niet verwachten dat die onder woorden kan brengen waarom een bepaalde tekst hem raakt, als je dat ook niet zelf kunt. Daarna kun je onderzoeken hoe de literaire tekst werkt. Voor een heteroseksuele docent met een gezinnetje en een doorzonwoning in een buitenwijk is het makkelijker om je persoonlijke leven in te brengen dan voor docenten uit de lettersoep lbgtq+. Als je je volkomen vrij voelt, zoals Bart Temme en ik tijdens onze gezamenlijke literatuurcolleges, dan kun je alles zeggen en dan krijg je ook veel terug van de studenten. Als je je nog niet zeker genoeg voelt, dan kun je nog steeds signalen afgeven waardoor bepaalde mensen in jouw groep zich veilig voelen, terwijl anderen niet eens doorhebben dat er signalen zijn afgegeven.

Ik kom nog uit een tijd waar mensen dachten dat als je te veel zou gaan praten over homoseksualiteit – in de media, op school – dat homoseksualiteit als een virus verspreid zou worden. En die mensen werden bevestigd in hun vooroordelen, want opeens zag je die homo’s overal en vroeger had je ze helemaal niet. De waarheid is natuurlijk dat er door een grotere openheid meer mensen openlijk zichzelf durfden te zijn. Ik herken die reacties bij mensen die nu ‘vragen stellen’ bij jongeren die bezig zijn met hun identiteit, waarbij het aantal hokjes waaruit je kunt kiezen oneindig is vermeerderd. Het is prachtig dat dat mogelijk is en dat je de vrijheid voelt en durft te nemen om daar openlijk mee te experimenteren.

Voor mij was de literatuur altijd een vrijhaven waarin alles kon en literatoren zijn, in mijn ogen, de bewakers van die vrijhaven. Ik schaar schrijvers bijna automatisch in mijn kamp. Maar deze week kwamen uitspraken van Özcan Akyol (‘De zoon van een collega van Anna zit in een klas waar acht jongens en meisjes in transitie zijn. Dat kan je niet meer serieus nemen, dus dat moet je dan benoemen in plaats van je te laten gijzelen door het narratief dat we niet genoeg bezig zijn met genderproblematiek.’) en Delphine Lecompte (‘Elke puber heeft uiteraard het recht om te experimenteren met piercings, promiscuïteit, black metal, kleptomanie, zeezoogdiertatoeages en haarparafernalia. Maar bij de buitensporige vaart en koortsige haast waarmee van geslacht wordt gewisseld stel ik me, als trotse drager van duivelse eierstokken en druipende labia, toch vragen.’) naar buiten, die me herinnerden aan de manier waarop mensen vroeger over homoseksualiteit spraken.

Je kunt de cijfers laten spreken, zoals Michiel Verkoulen deed in een twitterdraadje:


Je kunt ook gewoon blij zijn voor die toename aan mensen die in een samenleving wonen waarbij het mogelijk is om te zijn wie je wilt.

Je mag als schrijver grappen maken over alles wat aan de orde komt tijdens deze cultuurverandering: de hoeveelheid letters en identiteiten, de lappendeken die de regenboogvlag is geworden, de newspeak (personen met een baarmoeder), hen/hun als enkelvoud en ik doe er vrolijk aan mee. Maar als je als schrijver bewust een foute voorstelling van zaken geeft, dan verdien je een weerwoord. Behoor je tot de lbgtq+-gemeenschap dan weet je dat je in het vervolg op moet passen bij schrijvers als Özcan Akyol en Delphine Lecompte. Die zwarte kern van onverdraagzaamheid duikt blijkbaar bij elke generatie op. Je hoopt dat het een fase is.

Coen Peppelenbos

(foto: Ybridex AngeloDemon via Flickr, CC BY 2.0)