Wij zijn er samen

Het is haast een literair genre op zichzelf: elke dag gewoon om je heen kijken en dan: zien. Bernard Dewulf, die eind vorig jaar plotseling overleed, was er een vooraanstaande exponent van. Dat oog voor het kleine wordt in een onstuimige samenleving soms ietwat smalend bekeken; er zijn wel belangrijker zaken is dan de teneur. Maar wie echt kan zien, weet dat er niets belangrijkers is dan een geoefend oog. Dat bewijst ook de postuum uitgekomen, natuurlijk in vieren opgedeelde, bundel Jaargetijden.

Het maakt welbeschouwd niets uit wat Dewulf bekeek, beluisterde of ervoer: licht, stilte, regen, morsigheid, schaduw, vieze fornuizen, kunst of aantrekkelijke vrouwen: losjes, vrij associërend en niet zelden vervuld van weemoed schreef hij over wat dat allemaal met hem deed:

[..] het fornuis is ook maar een ding zoals alles.

Tot men het dus moet poetsen. En ik er de etensresten van de voorbije week aantrof, zoals nog een rauw reepje spek, een vlek opgedroogde melk en een verdwaalde erwt. Zonder de prinses.

Prinsessen slapen niet op fornuizen.

Weemoed past goed bij de seizoenen. Het doet je inzien dat alles zijn tijd heeft. En Dewulf voelde dat, zo blijkt uit deze hele bundel. Hij zag jonge mensen komen en oude wegvallen, hij sprak met vrienden, voor zover nog aanwezig, over ‘vroeger’, ervoer zijn eigen lijf vaker als een last dat alleen met behandelingen actief kon worden gehouden. Het zijn altijd herkenbare gedachten en gevoelens. Niet per definitie somber, maar voor degenen die menen het eeuwige leven te hebben, misschien wel confronterend. Toch is Dewulfs bescheiden universum, dat we al hadden leren kennen in zijn met de Librisprijs bekroonde Kleine dagen en het daaropvolgende Late dagen lichtvoetig, poëtisch en wijs. Het leven is wat het is. En op zeker moment is het voorbij.

Zijn onverwachte dood lijkt welhaast overal door te schemeren in dit laatste werk, dat hij drie weken voor zijn overlijden bij de uitgever inleverde. Het relativeren neemt flinke vormen aan en melancholie, angsten en gedachten aan het stervensuur komen in elk seizoen uitgebreid aan de orde. Voor wie last heeft van betrekkingswaan, of is het juist een geschenk, is de tijdelijkheid natuurlijk altijd al een thema dat je je hele leven vergezelt. Voor schrijvers is het echter een schatkamer: het plaatst alles meteen in een groter verband.

Vrouwen, zegt de vriend, willen jou knuffelen. O, zeg ik. Natuurlijk merkt hij mijn half gespeelde teleurstelling. Ik dacht dat ze me gewoon wílden. En weet je waarom? gaat hij door. Hij wil me iets duidelijk maken. Jij ademt tristesse. O, zeg ik opnieuw. Nu grijnst hij weer en ik grijns terug.

Achter in het boek, winter, bespreekt Dewulf de dood vrijmoedig en toch licht van toon:

Ik weet dat hij er is. Net als ik. Wij zijn er samen. Als ik er niet was, zou hij er ook niet zijn. Wij zijn tegelijk geboren. Hij is even oud als ik, maar hij heeft geen leeftijd.

En toch slaag ik erin normaal te bestaan. Ik doe niet alsof hij er niet is, evenmin ga ik gebukt onder zijn heerschappij. Rustig lees ik over zijn verwoestingen, uit de mond van pathologen. Genoeglijk aanhoor ik wat dichters over hem zingen. Verbijsterd zie ik wat hij aanricht onder geliefden.

Om af te ronden met het portret (‘zijn intussen al wat verschoten aanwezigheid’) van zijn al lang geleden overleden vader boven zijn bureau en ook zijn eigen toekomstige ‘verdwijning’.

Jaargetijden is met Dewulfs manier van schrijven weliswaar gemakkelijk verteerbaar, maar door de thematiek niet minder ernstig. Het maakt dit proza eigenzinnig en soms zelfs opbeurend. Dat hij gedachten soms niet afrondt of zich schaamteloos verliest in niet zelden wat flauwe woord-associaties neem je dan graag voor lief.

André Keikes

Bernard Dewulf – Jaargetijden. Atlas Contact, Amsterdam / Antwerpen. 240 blz. €21,99.