Herinneringen van een zondagskind

Veenhuizen komt in meer boeken van Mariët Meester terug, maar het meest aanwezig is het dorp in Koloniekind. Koloniekind beschrijft de herinneringen aan het leven in de Veenkolonie door de ogen van het kind Mariët. Alles in het dorp vindt ze mooi. Kinderen kunnen er fijn buiten spelen, hinkelen, knikkeren of touwtjespringen. De gewa’s, gewapende wachters lopen overal in het dorp rond en rapen je op als je bijvoorbeeld van je fiets valt. Mariët is het kind van meester Meester, het hoofd van de school met de Bijbel. Het dorp is een overzichtelijke samenleving waar de mensen op elkaar zijn aangewezen. Wie geen functie meer heeft, ziek is of oud, moet weg.

Veenhuizen is een door justitie opgezette minimaatschappij waar gevangenen in de tuinen werken of ramen lappen. Soms ontsnappen er gevangenen, maar erg spectaculair is het nooit. Veenhuizen is volgens Mariëts moeder het veiligste dorp van Nederland. Op zondag zitten de werknemers van Veenhuizen met hun gezinnen en de gedetineerden samen in de kerk. Mariet is niet bang voor de gedetineerden. In de epiloog zegt ze: ‘Mijn gevoel voor mannen is ontwikkeld door de gedetineerden in Veenhuizen, ook dat is nooit meer helemaal goed gekomen, qua rolmodellen heb ik het tijdens mijn jeugdjaren nu eenmaal vooral van hen moeten hebben’. Het is niet alleen het verhaal van een jeugd, maar ook een interessant tijdsbeeld dat wordt geschetst. Een tijd waarin er ontzag is voor de directeur of de pastoor. Mensen zijn katholiek, protestant of openbaar, iedereen past in een hokje. Langzaam begint dat te veranderen. Er ontstaan opstanden onder de gedetineerden. De justitiemedewerkers moeten minder autoritair met de gedetineerden leren omgaan. Veel bewakers kunnen niet goed met de veranderingen omgaan en raken overspannen.

Een trotse Mariët klinkt in het verhaal door als ze vertelt over haar dorp. Zo geldt de wegenverkeerswet niet in Veenhuizen. Autorijden zonder rijbewijs of zonder licht fietsen, het mag allemaal. Het dorp heeft een eigen zwembad en er is natuurlijk altijd een gevangenisbus beschikbaar voor vervoer naar school of schoolreisjes. In de puberteit verandert Mariëts trotse gevoel en wordt de isolatie van het dorp beklemmend. Als enige uit Veenhuizen bezoekt ze een lyceum, ver weg in Assen. Klasgenoten komen niet bij haar thuis, want een gevangeniskolonie klinkt niet veilig. Bovendien staan overal bordjes met ‘verboden toegang.’ Voor elke bezoeker moet een ontheffing worden aangevraagd, wat het meenemen van vrienden niet makkelijk maakt. In Veenhuizen lijkt Mariët niet meer bij haar leeftijdsgenoten te horen. De vraag of ze er nog wel bij hoort, maakt haar onzeker. Dat ze zich meer in zichzelf terugtrekt wordt door haar voormalige basisschoolvrienden aangezien voor arrogantie. Ze ontgroeit het dorp. Het relaas over het veiligste, mooiste en vreedzaamste dorp van Nederland verandert in dat van een geïsoleerde puber.

Het verhaal zit barstensvol gebeurtenissen die elkaar in snel tempo afwisselen. Op zich leest dat niet fijn, omdat het verhaal soms nergens naar toe lijkt te gaan of stil lijkt te staan in een opsomming van steeds weer nieuwe, kleine wederwaardigheden. Er zijn te veel anekdotes, omweggetjes en gedachten. Toch kun je je als lezer uit alle zijsporen een goed beeld vormen van het dorp en het meisje Mariët. De stijl is luchtig en vrolijk, alsof het je ter plekke verteld wordt. De liefde van Meester voor Veenhuizen wordt duidelijk, maar was met minder details ook begrijpelijk geweest.

Lidewei Houtman

Mariët Meester- Koloniekind. Arbeiderspers, Amsterdam. 272 blz. €21,99.