Dood aan de lezer

Eén recensie schrijven van De diepst verborgen herinnering van de mens is tien andere níet schrijven: zo rijk aan thema’s en stijloefeningen is de vuistdikke roman van Mohamed Mbougar Sarr. De Senegalese en in Frankrijk woonachtige auteur won er in 2021 de Prix Goncourt mee. Een zeer terechte onderscheiding waar, ongetwijfeld volgens Sarrs verwachting, niet zelden bij vermeld wordt dat hij de eerste Afrikaanse winnaar is.

De diepst verborgen herinnering van de mens staat bol van queesten. De hoofdzoektocht wordt afgelegd door Diégane Latyr Faye, een in Frankrijk woonachtige Senegalese jonge schrijver. Zijn debuutroman Anatomie van de leegte bracht weinig teweeg, maar zoals dat gaat met schrijvers in minderheidsgroepen noemt een recensent hem wel nog even snel ‘een grote belofte voor de Afrikaanse Francofone literatuur’. Terwijl Diégane die last met zich meetorst, komt hij door toeval (‘Toeval is slechts een lotsbestemming waar je geen weet van hebt’) op het spoor van T.C. Elimane. Elimane is een vergeten Senegalese schrijver die tachtig jaar vóór Diégane in Frankrijk leefde. Diens debuutroman Het labyrint der onmenselijkheid uit 1938 was een enorme hit en werd gezien als het beste dat literatuur te bieden had.

Totdat Elimane beschuldigd werd van plagiaat: het boek zou leentjebuur spelen uit grote westerse literatuur en bovendien een plot volgen dat binnen een Senegalese stam zeer bekend is. Een dubieuze beschuldiging die riekt naar racisme: verwijzen westerse auteurs ook niet altijd naar westerse literatuur? Toch werd Het labyrint der onmenselijkheid uit de handel gehaald, doekte Elimane’s uitgeverij zichzelf op en verwerd de schrijver tot een paria. Elimane had zich makkelijk kunnen verweren, bijvoorbeeld met het argument dat de Bassère-stam helemaal niet uit Senegal komt. Maar hij zweeg. Hij zweeg en verdween. Wie was Elimane en waarom heeft hij gezwegen, dat is de vraag die Diégane van Parijs via Amsterdam naar Senegal brengt.

Zo samengevat lijkt De diepst verborgen herinnering van de mens een politieke roman over de invloed van kolonialisme op schrijverschap. En dat is het ook, zeker met de wetenschap dat het plagiaatincident een voorganger kent in de werkelijkheid. Sarr beschrijft de moeilijkheden van Afrikaanse schrijvers. Enerzijds moeten ze zich zoveel mogelijk aanpassen aan de westerse literatuurconventies om überhaupt gelezen te worden. Wanneer ze die conventies echter te goed beheersen krijgen ze dat ook te horen, zoals T.C. Elimane. Er moet iets aanwijsbaar ‘Afrikaans’ in hun literatuur blijven zitten. Zo zitten niet-westerse schrijvers constant gevangen in andermans blik, ‘een blik die van hen verlangde dat ze authentiek – dat wil zeggen: anders – waren, maar tegelijkertijd ook net als zij – dat wil zeggen: begrijpelijk (of nog anders gezegd: verkoopbaar in het westerse milieu (…)’. Het is volgens de verteller dan ook zaak dat Afrikaanse schrijvers zich losmaken uit andermans blik: ‘Verzin je eigen traditie, schep zelf je literaire geschiedenis, ontdek je eigen vormen, (…) zorg dat je een eigen domein hebt, want alleen daar zul je een bestaan voor jezelf kunnen opbouwen, maar ook voor anderen.’

Dat is het politieke, postkoloniale gedeelte van het boek. Terecht merkt de verteller op dat dit bij recensies en interviews dus altijd gebeurt; dat de meeste aandacht uitgaat naar de culturele of autobiografische aspecten van een boek, waarmee de zwarte auteur zich onderscheidt (lees: wordt onderscheiden) van de ‘normale’ literatuur uit het westerse land. Nog steeds worden zwarte auteurs apart gezet, zij het nu op basis van erkenning. Sterker nog, zegt een collega van Diégane, het gebeurt vandaag de dag ook bij ‘lesbische schrijfsters’ en ‘biseksuele atheïsten’ die veranderen in ‘islamitische cisgenders’. Zij worden omarmd, krijgen prijzen, maar is dat om hun talent? Wanneer gaat het nu eens over de literatuur en over de esthetische waarde van een boek in plaats van over de identiteit van de auteur?

‘Vanwege dat alles, vanwege al die geprezen en met prijzen overladen middelmatigheid, verdienen we de dood. Wij allemaal: journalisten, recensenten, lezers, uitgevers, schrijvers, de samenleving – iedereen.’

Twee korte alinea’s over de esthetische kant van de roman zijn dus op zijn plek. De diepst verborgen herinnering van de mens zit ingenieus in elkaar. Het is in feite een soort raamvertelling. De zoektocht van Diégane naar T.C. Elimane leidt hem naar collega-schrijvers, journalisten en uitgevers die op hun beurt allemaal een geschiedenis hebben die uit de doeken wordt gedaan. Sarr is een echte verteller, zoals Salman Rushdie ze graag ziet: mythen, sagen en magisch-realistische elementen worden moeiteloos toegepast in verhalen waar iedere emotie, van plezier tot pijn, vanaf spat.

Halverwege het boek hebben we te maken met een vertelling in een vertelling in een vertelling in een vertelling. Vaak overheerst de anekdotiek en wordt het plot losgelaten. Zo lijkt het althans, want verderop blijkt dat ene detail in dat ene verhaal dan toch cruciaal voor Diégane’s zoektocht. De roman is veel meer door een plot gedreven dan het lijkt. Dat Sarr het overzicht heeft weten te behouden tijdens het schrijven is een prestatie van formaat, want als lezer ben je dat soms bijna kwijt. Het maakt dat je je leeslot in de handen moet leggen van de auteur; hij moet je leiden door het labyrint. En daarmee heeft Sarr op indrukwekkende wijze een eigen domein geschapen.

Martijn van Bruggen

Mohamed Mbougar Sarr – De diepst verborgen herinnering van de mens. Vertaald uit het Frans door Jelle Noorman. Atlas Contact, Amsterdam. 464 blz. €24,99