In het niemandsland tussen aarde en water

De twee hoofdpersonen uit de novelle Breedbekstrandloper hebben niet echt een naam. (Breedbek)strandloper en Raaf zijn respectievelijk een jonge lerares Nederlands en een middelbare scholier. De plaats van handeling is een naamloos dorp aan zee en zelfs van het dochtertje van de lerares is het niet eens zeker of ze wel echt ‘Mosje’ heet. Zelf beperkt de vrouw zich doorgaans tot de aanduiding ‘het kind’.

De alleenstaande moeder en neerlandica Breedbekstrandloper dankt haar naam aan Raaf, een puber met een grote belangstelling voor vogels. Tijdens de lessen poëzie op school zit hij voortdurend vogels te tekenen, terwijl andere kinderen op hun telefoon kijken of in een enkel geval zelfs meedoen met de les. Op een van haar eerste dagen in het kustdorp ontdekt zij een breedbekstrandloper en tegelijk met haar verbaasde uitroep (‘een breedbekstrandloper!’), vraagt de jongen wie zij is. En een paar dagen later, het is een klein dorp, spreekt de bakkersvrouw haar al aan met die naam.

Er ontstaat een warme vriendschap tussen de vrouw en de jongen, die zich vaak ook over het kind ontfermt. De moederlijke gevoelens van de lerares zijn niet erg sterk ontwikkeld, ze laat haar baby vaak alleen thuis en alleen als ze moet werken komt er een oppas. Raaf voelt zich daarom steeds verantwoordelijker voor het kind, dat volgens de moeder naar haar grootvader Mozes is vernoemd. Dat het kind in een biezen mandje ligt, is dan misschien net iets té voor de hand liggend, maar vooruit.

Geerlings bouwt haar novelle op in fragmenten die in lengte variëren van enkele regels tot zo’n anderhalve bladzijde. Het gevolg is dat de lezer zich al vrij snel midden in de verwikkelingen bevindt, zonder erin te verdwalen. Maar ook zonder zich er makkelijk in thuis te voelen. Van het strand naar de school, van het huis van Raaf naar dat van Breedbekstrandloper, zonder ergens te lang te vertoeven laat het verhaal zijn afstandelijke voortgang, als de branding, over de lezer heen komen. Die afstandelijkheid wordt nog eens benadrukt door de naamloosheid van de personages en het dorp van handeling. Net als de lerares, die zich zelfs ongemakkelijk voelt als iemand het over haar ‘dochter’ heeft, duikt ook de novelle zelf onder in een soort angstvallige anonimiteit. Zeker, de neerlandica heeft haar gevoelens. Stiekem ontwikkelt ze die bijvoorbeeld ook voor de jongen. Maar haar echte passie ligt niet bij andere mensen, en al helemaal niet bij ‘het kind’. Ze toont haar hartstocht vooral als ze het met haar leerlingen over poëzie heeft. Al meteen bij haar eerste les maakt ze dat duidelijk.

Ze vroeg lachend of men haar al kende. Er werd geknikt en ‘juffrouw Strandloper’ gemompeld. Ze liet het zo. Daarna toonde ze een gedicht op het bord, las het voor, en wees haar favoriete regels aan. Er zou nog veel poëzie langskomen in haar lessen, voorspelde ze, want in poëzie zat het leven verscholen. Daarom werden er altijd gedichten op kaartjes geschreven bij geboortes en begrafenissen. Op zulke momenten stond de mens met zijn mond vol tanden, liep de taal spaak, en stroomde het hart over. Ze noemde gedichten betekenisbommetjes, waarin de taal alle kanten op sprong en diepere lagen aanboorde. Hij keek haar niet aan, tekende in zijn schrift.

Het lijkt een open deur, die verwijzing naar het belang van poëzie, maar wel een waar iedere nieuwe generatie leerlingen op gewezen dient te worden. Daar hebben zij recht op.

Dat het verhaal langzaam maar zeker naar een dramatisch einde toe schuift, is al vanaf het begin duidelijk in de spaarzame cursieve fragmenten die naar de afloop verwijzen. Het is duidelijk dat deze eenzame, voor de poëzie en de natuur levende jonge vrouw haar eigen strijd voert, een strijd in het niemandsland tussen het land en de zee, tussen leven en dood.

Breedbekstrandloper is een klein juweel dat uiteindelijk veel veelzijdiger geslepen is dan op het eerste gezicht lijkt.

Jan de Jong

Dietske Geerlings – Breedbekstrandloper. Dietske Geerlings, Zutphen. 114 blz. € 19,95.