Terwijl het licht van de vuurtoren over de muur glijdt

Een van de mooiste werken uit de wereldliteratuur is toch wel Naar de vuurtoren van Virginia Woolf. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit steeds opnieuw vertaald en gelezen wordt. De nieuwe vertaling van Barbara de Lange doet absoluut recht aan de zo kenmerkende stijl van Virginia Woolf. En daar draait alles om in dit meesterwerk.

In het eerste deel, ‘Het raam’, valt de lezer midden in een gesprek tussen mevrouw Ramsay en haar zoon James. ‘Ja natuurlijk, als het morgen mooi weer is,’ zegt ze. Pas verderop blijkt dat het gaat om een antwoord op de vraag of ze de volgende dag naar de vuurtoren zullen gaan. De zoon leeft helemaal op van dit positieve antwoord. Hij was bezig met het uitknippen van plaatjes uit een tijdschrift. Het lijkt een terloops antwoord op een vraag, maar het is juist dit terloopse dat in Naar de vuurtoren haast mythische proporties krijgt.

Meneer Ramsay, haar echtgenoot, boort in enkele zinnen de hoop van de kleine jongen de grond in door te zeggen dat het slecht weer zal worden. Al in enkele pagina’s is duidelijk dat de spanning niet ligt op het niveau van de gebeurtenissen, maar op die van de relaties tussen de verschillende personages. Mevrouw Ramsay haat haar man om dit soort pessimistische opmerkingen. Ze ziet de teleurstelling van haar zoon en is ervan overtuigd dat hem deze teleurstelling de rest van zijn leven bijblijft.

Naar de vuurtoren is een ode aan de verbindende vrouw die al breiend een eindeloze stroom aan gedachten heeft, de meeste daarvan niet uitspreekt, moeite heeft met haar tirannieke man die vooral sympathiek gevonden wil worden, maar ondertussen zonder enig probleem op de zielen van anderen trapt. De essentie ligt echter ook in de voortdurende stroom van gedachten die onderhevig zijn aan stemmingen. Je leest niet alleen die van mevrouw Ramsey, maar ook van haar man en de andere personages. Je ziet hoe het haar lukt om ondanks alles van haar man te houden en toch haar waardigheid te behouden, juist door heel veel niet uit te spreken. Het is wonderlijk hoe deze ogenschijnlijke futiliteit, wel of niet morgen naar de vuurtoren gaan, een hele roman lang de rode draad kan zijn waaromheen zich een wereld aan karakters en gedachten openbaart.

Wellicht verwijst de vuurtoren ook naar iets hogers: het licht dat blijft schijnen, als een baken, onaantastbaar voor stemmingen en tijd. Als mevrouw Ramsey de gebreide sok omhooghoudt, is het alsof het licht van de vuurtoren haar geest binnendringt en haar een bijzonder gevoel van vreugde geeft. Ook in het tweede deel, ‘De tijd gaat voorbij’, waarin het huis verlaten is door het gezin en half uit elkaar lijkt te vallen, blijft het licht van de vuurtoren schijnen:

Alleen de straal van de vuurtoren ging de kamers heel even binnen, liet in de donkere winter zijn blik abrupt over bedden en muren glijden, keek gelaten naar de distel en de zwaluw, de rat en het stro.

Frappant is hoe Woolf de gebeurtenissen die er in de meeste romans juist wel toe doen en breeduit worden belicht, slechts terloops noemt, zelfs tussen haken, alsof ze de stukken ook weg had kunnen laten. Zo krijg je en passant mee dat zoon Andrew in de oorlog is omgekomen:

Toen keerde de stilte weer; en toen leek er nachten achtereen, en soms op klaarlichte dag als de rozen straalden en het licht met scherpe contouren over de muur gleed, een dreun te klinken in die stilte, die onverschilligheid, die ongeschondenheid, de dreun van iets wat viel. [Er ontplofte een granaat. In Frankrijk werden twintig of dertig jongemannen opgeblazen, onder wie Andrew Ramsey, die gelukkig op slag dood was.]

In het laatste deel, ‘De vuurtoren’, dwingt meneer Ramsey zijn zoon James en dochter Cam met hem naar de vuurtoren te gaan. Met voortdurend verschuivende gedachten en gevoelens observeren de twee kinderen hun tirannieke vader. De stream of consciousness hangt als het ware boven de boot, als een spiegeling van de steeds veranderende golven waar de boot op meedeint. Inhoud en vorm vallen hier subliem samen.

De grote betekenis van Woolf voor de wereldliteratuur ligt in de verschuiving van de aandacht van allerlei spannende gebeurtenissen naar al die ogenschijnlijk onbelangrijke handelingen – het strikken van schoenveters, de terloopse blik uit het raam, de paar woorden die gewisseld worden – waarmee de dagen van de meeste mensen gevuld zijn en die juist bepalen wie zij zijn en hoe zij naar elkaar kijken. In haar lange essay A room of one’s own beschrijft Woolf hoe het de vrouwelijke auteur is die hiermee geschiedenis schrijft. Eeuwenlang trok de man erop uit en schreef over zijn avonturen. Ondertussen bleef de vrouw thuis. Haar avonturen bevonden zich op een heel ander niveau, waarin de kleinste verschuiving van een blik of beweging binnenskamers er al toe kon doen. Dat vraagt om andere literatuur. Ik ken weinig auteurs die de essentie van het leven en het voortschrijden van de tijd vangen, zoals Woolf dat doet: in een stroom van gedachten, die meedeint op de golven van de zee, in het verschuivende licht van de vuurtoren.

Dietske Geerlings

Virginia Woolf – Naar de vuurtoren. Vertaald door Barbara de Lange. Atheneum, Amsterdam. 236 blz. € 21,99.