Een huis vol woorden en schrijvers

Het Witsenhuis aan het Oosterpark in Amsterdam was eind 19e eeuw een ontmoetingsplek voor schrijvers en kunstenaars, zoals de schilders George Breitner en Isaac Israels die er hun atelier hadden, en ook Willem Kloos, voorman van de Tachtigers, kwam er over de vloer. Schilder Willem Witsen (1860-1923) was de hoofdbewoner, hij verzamelde met zijn vrouw talloze meer en minder waardevolle spullen en natuurlijk kasten vol boeken. In het testament bepaalde Marie Witsen-Schorr, de vrouw van Willem Witsen die haar man bijna twintig jaar overleefde, dat het huis ter beschikking moest worden gesteld aan Nederlandse schrijvers.

Zo bewoonden sindsdien voor kortere en langere tijd auteurs van allerlei pluimage de drie etages van het herenhuis. Schrijvers onderdak verschijnt ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van Willem Wisten. In de bundel komen in chronologische volgorde (oud-)bewoners aan het woord. Enkele bijdragen zijn verhalen, gedichten of een fragment uit een roman, maar in de meeste gevallen worden kamers beschreven, de omgeving van het huis en de strubbelingen die schrijvers en dichters op hun pad naar nieuw werk tegenkomen.

Jessica Voeten, die in 2003 een boek schreef over de geschiedenis van het huis, woonde er met haar ouders vanaf haar geboorde (1956) tot en met 1970. Ze bewoonden de zolderetage en haar vader, Bert Voeten, schreef er poëzie en toneelvertalingen. Jessica koestert de herinneringen aan haar kindertijd, bijvoorbeeld aan haar moeder die in de brede dakgoot zat te zonnebaden. Ook Anneke Brassinga heeft vooral mooie herinneringen aan haar verblijf van 1988-1993. ‘Het waren de gelukkigste jaren. En dat blijven ze, in absolute zin, ongeacht wat er nog komen kan.’ Ze gaat dieper in op dat geluk en hoe ze bijna de oud-bewoners kan voelen, zo zou de geest van weduwe Witsen nog door het huis dwalen.

Waarom er juist schrijvers mochten wonen en geen schilders, hoewel Witsen zelf schilder en etser was, kwam volgens Thomas Rosenboom omdat schilders met naaktmodellen werken ‘en daar kwam onzedelijkheid van.’ Dat wilde de weduwe niet. En musici bezorgden elkaar overlast, dat was niet handig.

Op elke etage dus een schrijver of dichter, alleen de Verlainekamer bleef onbewoond, daar had de Franse dichter ooit een paar dagen gelogeerd en het is nu een soort museum. De meesten kwam er om aan een boek te werken of gedichten te schrijven, maar net als Jessica Voeten verbleef Aron Friedman in het huis omdat zijn moeder, Carl Friedman, er woonde. Hij beleefde er zijn puberjaren en genoot van alles wat Amsterdam te bieden had.

Sommige schrijvers hadden genoeg aan zichzelf, aan hun eigen verdieping en bemoeiden zich niet met hun medebewoners, anderen gaven er feestjes of zochten elkaar juist op. Zo sprak Franca Treur wel eens af met haar benedenbuurman Daniël Rovers. ‘We hadden het altijd over boeken en over ‘geen kinderen hebben’. Hij organiseerde literaire bijeenkomsten met linkse dichters die op zijn verjaardag kwamen. Een keer hebben we een uur en drie kwartier samen naar het keiharde brandalarm zitten luisteren bij mij op de bank, omdat niemand het afgezet kreeg, ook de brandweer niet.’
Dat brandalarm komt vaker terug in bijdragen, het was gezien de museale stukken en de Verlainekamer erg gevoelig afgesteld en kon niet zomaar worden uitgezet.

Hagar Peeters verwoordt in haar poëtische stijl dat het soms lastig kon zijn tot schrijven te komen: ‘Hoe kaal waren de muren, hoe hoog de plafonds, hoe leeg was het voormalige rommelige atelier van Breitner waarin ik voor enkele jaren mijn intrek zou nemen – niet te vullen met mijn verzen.’

De laatste twee die aan bod komen zijn huidige bewoners. Simone Atangana Bekono, die met haar debuut Confrontaties een aantal prijzen in de wacht sleepte. En in korte dagboekfragmenten beschrijft Ineke Roberta Riem de aanloop naar haar verblijf in het Witsenhuis. Ze had al vaker een brief geschreven en op het moment dat ze van tijdelijk adres naar tijdelijk adres verkast, komt de verlossende uitnodiging. ‘Opluchting. Dankbaarheid. Een groter zelfvertrouwen. En natuurlijk: blijdschap. Want het is geweldig dat ik mag gaan wonen op een van de inspirerendste plekken van Amsterdam!’

Dat is de grote gemene deler. Het huis waar zoveel woorden door schrijversbreinen zweefden en hun uitweg op papier vonden heeft een magische uitwerking op elke bewoner. Dat had weduwe Witsen honderd jaar geleden misschien niet voorzien, maar ongetwijfeld wel gehoopt.

Arjen van Meijgaard

Schrijvers onderdak, wonen in het Witsenhuis – op initiatief van de Commissie van Beheer van het Witsenfonds samengesteld door Saskia de Bodt en Leo Jansen. Van Oorschot, Amsterdam. 176 blz. € 20,-.

(foto: Hanno Lans, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia)