Twintigste-eeuwse denkers over fascisme

Thomas Crombez, docent kunsttheorie aan AP Hogeschool Antwerpen en Fontys Hogeschool Tilburg, haalde uit het werk van dertien twintigste-eeuwse filosofen datgene wat van belang kan zijn voor het begrijpen van wat fascisme was (en is). Elk van die dertien kreeg zijn of haar eigen hoofdstuk van gemiddeld zo’n dertien pagina’s in De filosofen en het fascisme. De dertien hoofdstukken die dat opleverde, zijn gegroepeerd naar vier thema’s: morele immuniteit, soevereiniteit, erotiek – esthetisering en de filosofische stamboom.

Fascisme beschouwen als een politieke doctrine brengt het probleem met zich mee dat het nauwelijks interne logische consistentie kent. Complottheorieën vormen het belangrijkste bestanddeel van de fascistische visie op de werkelijkheid. Niet denken, maar de wil tot handelen en tot de (gewelds-)daad vormen de kern van fascisme. Zijn politieke theorie, eigenlijk een strategie voor machtsverovering, is even simpel als effectief: beloof een nieuwe orde, schep met behulp van nietsontziend geweld van knokploegen van partijgetrouwen (Mussolini’s squadristi, Hitlers SA’ers) chaos en angst en zet die angst om in steun voor een nieuwe orde. Als je dat kwalificeert als cynisch en gewetenloos, realiseer je dan dat dat laatste letterlijk kan worden genomen. Een belangrijk kenmerk van fascisme is dat het immuun is voor morele overwegingen – ‘Adolf Hitler is mijn geweten,’ aldus Hermann Göring. Morele immuniteit manifesteert zich als verbanning uit het bewustzijn van ethiek en moraal en schept zo de voorwaarde voor wat Hannah Arendt de banaliteit van het kwaad noemde.

Carl Schmitt, rechtsfilosoof die al dan niet – of mede – uit opportunisme Hitlers dictatuur steunde, redeneerde dat soevereiniteit in wezen de macht was om te beslissen over het uitroepen van de uitzonderingstoestand. Simpeler gezegd: recht komt voort uit macht. Klinkt dat realistisch? Misschien, maar de democraat zal zeggen dat macht uit recht behoort voort te komen, te weten de met onvervreemdbare rechten uitgeruste mensen over wie die macht wordt uitgeoefend.

Fascisme erotiseert en esthetiseert politiek en geweld (die zich overigens in het fascisme nauwelijks laten onderscheiden). Crombez voert psychoanalyticus Wilhelm Reich en filosoof Walter Benjamin op die beiden, de eerste met name over erotiek, de tweede over esthetica, over deze aspecten van fascisme schreven.

Karl Popper onderzocht in The Open society and its enemies de filosofische stamboom van totalitarisme. Zijn kritiek richtte zich op Plato, Hegel en Marx. Hij liet het echter niet bij kritiek, maar formuleerde ook een politieke theorie over de open samenleving en haar politiek-bestuurlijke voorwaarden.

Ik heb hier maar vijf filosofen genoemd van de dertien wier werk Crombez behandelt. Van die dertien is Carlo Emilio Gadda (1893 – 1973) ‘the odd one out’. Gadda was niet zozeer een filosoof, als wel een romancier wiens roman Die gore klerezooi in de Via Merulana, kort na de oorlog geschreven, maar pas in 1957 gepubliceerd, ook buiten Italië als een klassieker wordt beschouwd. Gadda was fanatiek fascist geweest en kwam pas bij zinnen toen de geallieerden al in Rome stonden. Eenmaal ontnuchterd zag hij in het fascisme een gigantische erotische roes, waarin het sociaal-politieke systeem was verworden tot wat hij fallocratie noemde.

Dertien hoofdstukken over filosofen plus een inleiding, een nawoord, eindnoten, een tijdlijn en een bibliografie en dat allemaal in zo’n 224 bladzijden, dat moet wel betekenen dat Crombez het in elk van die dertien filosofenhoofdstukken heeft moeten laten bij aanzetten en korte samenvattingen. Zo is het ook. Is dit boek neerslag van een reeks colleges over fascisme, met name over analyses van twintigste-eeuwse (politieke) denkers daarvan? Misschien, maar hoe dan ook kan de lezer dit boek het best aanwenden als oriëntatie-instrument: wie en wat lezen om te begrijpen wat fascisme was en is?

Hans van der Heijde

Thomas Crombez – De filosofen en het fascisme. Letterwerk, Borgerhout. 224 blz. € 24,99.