Autisme is niet leuk

De dichtbundel de man die blauw werd van Erik Jan Harmens geeft een relevant, maar ook eenzijdig beeld van autisme. De gedichten staan vol frustratie, vol onvermogen van de ik-figuur. Ze kunnen een lezer raken, zeker als de lezer wat vlot de hele bundel leest, en kunnen lezer met niet volledige kennis over autisme een inkijkje geven in het hoofd van iemand met autisme. Lezers met autisme kunnen het gevoel krijgen er niet alleen voor te staan: ook deze ik-figuur lijdt aan zijn autisme. De bundel opent als volgt:

vroeger was ik wit
als melk
en deels ook het pak waar de melk in zit

soms kwam het rood dat in me smeulde
in een sintel naar buiten
als vlammen door de ruiten

toen ik blauw werd zeiden jullie:
we herkennen je helemaal niet

je was toch wit

Dit gedicht lees ik als volgt: de ik was onschuldig (wit). Toch werd de ik soms ook boos (rood, sintel, vlammen) en komt die boosheid van binnen naar buiten. De ik word vervolgens blauw, en dat kan symbool staan voor iemand op het autismespectrum. Dat begrijp ik als: de ik kreeg een autismediagnose. De laatste twee regels zorgen voor verwarring. Anderen herkennen de ik niet meer, omdat hij van wit blauw is geworden. Dat betekent dan dat deze kleuraanduidingen iets aangeven wat te herkennen is, en verandert na een diagnose. De letterlijke lezing: iemand krijgt de huidskleur van een smurf, is wat té wild. Hoe zit het dan? Is er iets herkenbaars veranderd in het uiterlijk en het gedrag van de ik na de diagnose? Doet hij bijvoorbeeld zijn masker af, volhardt hij in zijn autistische trekken? Beweert de ik dat autisten te herkennen zijn aan hun uiterlijk?

Wat verder opvalt is dat de taal vrij direct is. In dit gedicht staat nog een metafoor (van de sintel) en wordt kleurensymboliek gebruikt. In veel andere gedichten is de taal explicieter. Het eindrijm lijkt in dit gedicht ook niet helemaal functioneel. In een later gedicht komen de kleuren terug:

ik was de man
van de onbegrensde mogelijkheden
nu heb ik een beperking

op de mogelijkheden die ik had
kijk ik terug als door een binnenspiegel
met lichtweerkaatsende werking

de diagnose verkregen
blijf ik m’n voorsteven
volgassend door de mist bewegen

al wijst het hectormeterpaaltje langs de weg
elke honderd meter dezelfde afstand aan
ik blijf maar gaan

gelukkig heb ik recht op een budget
dat ik krijg als ik een zielig genoeg gezicht opzet

een hand ophoud als om in te assen
om gemeenschapsgeld kwistig mee te verbrassen

m’n hersenhel wordt businessmodel
m’n beperking wordt m’n werkkring

mezelf verlagen om hogerop te raken
zo down dat het naar up begint te smaken

ik praat niet namens andere autisten
want dan zou hun stemgeluid vanuit m’n keelholte de wereld in moeten klinken

dieper kan ik niet zinken
dan doen alsof m’n naam is legioen

in m’n blauw zijn ben ik groen
in m’n blauw zijn ben ik groen

Nu heeft iedereen na een autismediagnose natuurlijk het recht om zelf te bepalen wat hij ervan vindt, en hoe hij ermee wil omgaan. Veel hiervan zal ook in verschillende fases plaatsvinden, en afhangen van eventuele begeleiding. Wat in dit gedicht aan de hand lijkt is dat de diagnose nog vrij recent is: daar komen de kleuren terug: ‘in m’n blauw zijn ben ik groen.’ Wat daarnaast opvalt is dat de ik-figuur zeer negatief is (beperking, zo down, dieper kan ik niet zinken), en hoewel de ik-figuur daar alle recht op heeft, staan er in de bundel alleen maar negatieve uitingen over autisme. De talloze voordelen van het hebben van een autistisch brein worden niet genoemd. Het zou kunnen dat als de ik-figuur minder groen is, hij meer positieve kanten van autisme ontdekt. Die ontbreken in deze bundel, en daardoor is een gevolg als ‘minder groen in het blauw zijn’ misschien een goed idee tegen de negatieve stereotyperingen van mensen met autisme.

De ik-figuur heeft het beeld dat hij niet vooruitkomt: ‘al wijst het hectormeterpaaltje langs de weg / elke honderd meter dezelfde afstand aan.’ Daardoor is het verleidelijk om het over de schrijver zelf te hebben. Uiteraard mag de schrijver niet verward worden met de ik-figuur, maar Erik Jan Harmens schreef in de NRC een serie over zijn autismediagnose. Er zijn duidelijke parallellen tussen die artikelen en deze bundel. Zo is de beeldspraak van de waarneming van een autist als tuinhuisje in beide te vinden. In aflevering 4 van de artikelenserie beweert Harmens ongeveer zeventig uur per week te werken, en ook overprikkeld te zijn. Dat is ook niet vreemd, aangezien aan mensen op het autismespectrum wordt aangeraden maximaal vier dagen per week te werken. Ook zegt hij een soort boosheid in zich te dragen, en dat zelfs te zijn. Nu ken ik hem niet, maar als je als autist zeventig uur werkt, zou ik je eerder overprikkeld noemen dan inherent boos. Terug naar het gedicht: het rijm is vaak wat onnodig, de taal is erg rauw, de verwijzing naar Menno Wigman is leuk.

Het bovenstaande neemt natuurlijk niet weg dat veel mensen op het autismespectrum veel herkenning kunnen vinden in de gedichten. Zo zullen ze zich misschien minder eenzaam voelen en dat is veel waard. Het kan neurotypische mensen ook inzicht geven in de beleving van autisten, en wat voor puzzels autisten soms moeten oplossen. Autisten hebben vaak namelijk alleen de betekenis van woorden als informatie, en de boodschap daarin kan soms heel onduidelijk zijn, wat ook blijkt uit dit gedicht:

je praat onafgepast
alsof je plast, het klatert

het komt en komt, oneindig de straal
waarin je niets afzonderlijks kunt onderscheiden

zoals realiteit niet van droom
zoek ik naar woorden in je woordenstroom

ik zou alles wat binnenkomt willen filteren
maar wat heb je niet nodig, wat wel

waaraan zal ik me vastklampen
als aan stukken wrakhout na scheepsrampen
alles lijkt van belang

ook dingen waar mensen van zeggen:
dat is niet belangrijk

júíst dingen waar mensen van zeggen:
dat is niet belangrijk

want ik wil dan weten
wat die onbelangrijkheid beduidt

een vraag die zolang het antwoord uitblijft
naar een vochtige kelder ruikt

dus leg uit

Dit zal voor veel autisten herkenbaar zijn: woorden komen ongefilterd binnen en elk woord is even belangrijk. Autisten zullen daarom vaak ook niet kunnen liegen en willen geen tijd verspillen met onzin vertellen. Dat is misschien ook de reden waarom deze bundel zo weinig opsmuk heeft, zo weinig poëtisch gestileerd is: het moet eerlijk, hard en direct zijn, zoals hoe een autist graag wil communiceren en dat er met hem gecommuniceerd wordt. Ook typisch is het volgende korte gedicht waarin een autist zijn eigen grenzen niet kent en wil voldoen aan de verwachtingen van anderen:

ik kan
niet meer

maar dat is
geen optie

dus kan ik
toch weer

Tot slot nog een gedicht waarin ook non-verbale communicatie als verwarrend kan worden ervaren, ook al zo herkenbaar voor autisten:

ik verdraag niet
de onbekende die zich aan me voorstelt
en dan lacht
zonder dat er iets te lachen valt

ik maak geen misstap
tap geen grap
trap niet met m’n flapschoen in de kak
dus wat de fak

Het woord ‘fak’ komt misschien het vaakst voor in de bundel. Zo bestaat een gedicht alleen uit herhaling van dat woord. Het tekent de frustratie en de onmacht die iemand met autisme kan hebben, het rauwe en directe van de communicatie, en daarin heeft deze bundel zijn waarde.

Erik-Jan Hummel

Erik Jan Harmens – de man die blauw werd. Thomas Rap, Amsterdam. 120 blz. € 22,99.