De esthetische autonomie van sneeuwvlokken

Toen John Ashbery (1927-2017) in 1976 zowel de Pulitzer Prize als de National Book Award won voor zijn bundel Self-Portrait in a Convex Mirror, had hij al een indrukwekkend oeuvre in de publieke marge op zijn naam. Vooral zijn lange gedicht ‘The Skaters’ uit de bundel Rivers and Mountains uit 1966 wordt tegenwoordig als een absoluut meesterwerk gezien. Het heeft, meer dan Self-Portrait, de toen zo vernieuwende lichte toon, de rijkdom aan beelden, de afwezigheid van dubbele lagen en vooral ook de humor die zijn ontregelende werk kenmerken.

Ashbery verkeerde in de jaren zestig in avantgardistische kringen rond Andy Warhol en John Cage. Daarvóór al was hij bevriend met onder andere Barbara Epstein (oprichtster van The New York Review of Books) en met schrijver/illustrator Edward Gorey. Zeker in het begin was zijn werk sterk beïnvloed door W.H. Auden en door de Franse surrealist Pierre Martory. Het gerucht gaat dat Auden op zijn beurt in de jaren vijftig niet erg onder de indruk was van het werk van de jonge Ashbery. Zijn bekendheid bij een groter publiek kwam pas na de bekroningen uit 1976. Het kan verkeren: na zijn dood noemden vele jonge dichters Ashbery als hun grote voorbeeld. Tegenwoordig wordt hij tot de grote vernieuwende dichters van de twintigste-eeuwse Amerikaanse literatuur gerekend.

Sinds kort is ‘The Skaters’ als zelfstandige, tweetalige uitgave De schaatsers ook in het Nederlands beschikbaar, en dat is meer dan terecht. De twee vertalers, Jur Koksma en Joep Stapel, geven in een ‘Nawoord’ nog enige duiding bij de persoon Ashbery en het onderhavige gedicht, wat een prettige aanvulling is omdat schrijver en werk in het Nederlandse taalgebied nog steeds betrekkelijk onbekend zijn. Bij het lezen van De schaatsers kun je je misschien het beste maar gewoon laten meevoeren door de woorden, zonder je extreem in te spannen om de tekst te begrijpen. In het eerste van de vier delen heeft de dichter het niet voor niets over ‘Deze dwaze drift om te verklaren…’.

Het is een betrekkelijk willekeurige passage uit het derde deel. Er zit zo op het oog misschien niet veel consistentie in (een criticus roemde de ‘esthetische autonomie’ in Ashbery’s werk), al komen de sneeuwvlokken al eerder terug als de dichter in deel I de lezer ontraadt om het gedicht te analyseren:

De woordenstroom, de beelden, het raadsel en de humor moeten indertijd nog indringender zijn geweest als Ashbery zijn gedicht met zijn monotone stem voorlas. Hij kreeg bij die gelegenheden in ieder geval regelmatig de lachers op zijn hand. Audiofragmenten van zijn optredens zijn nog wel hier en daar op het wereldwijde web te vinden. Net zoals de gedichten van Campert, Claus en Lucebert (en buiten Nederland bijvoorbeeld die van Hugo Ball en Dylan Thomas) alleen maar aan kracht winnen als de auteur ze voordraagt, geeft de stem van Ashbery zijn teksten net dat kleine beetje extra, waardoor ze van gewoon heel goed, plotseling onvergelijkbaar goed worden.

Jan de Jong

John Ashbery – De schaatsers. Vertaling: Jur Koksma en Joep Stapel. Vleugels, Bleiswijk. 96 blz. €28,20.

Te koop bij de betere boekhandel of direct bij de uitgever