Aan de oppervlakte van ons verschijnen

In Het leven van de geest richt Hannah Arendt zich op drie belangrijke processen in de geest: denken, willen en oordelen, aan welke ze allemaal een flink deel wijdt. Op een toegankelijke manier legt zij in woorden de geest bloot en deelt daarmee bijzondere inzichten die niet per se waarheid zijn, maar die inspireren om verder over na te denken. In deze serie licht ik daar enkele inzichten uit die te mooi zijn om niet te delen. De eerste aflevering betreft de verschijnselen.

Voordat zij in het eerste deel van Het leven van de geest het denken zelf verkent, verdiept zij zich in het begrip ‘verschijnsel’. Dit begrip zou geen betekenis hebben als er geen levende wezens zouden bestaan voor wie dit ‘verschijnsel’ verschijnt. Met andere woorden: er is een toeschouwer nodig om te kunnen verschijnen, er bestaat geen ‘zijnde’ in enkelvoud: ‘Niet de Mens, maar mensen bewonen deze planeet. Pluraliteit is de wet van de aarde,’ zegt Arendt.

Veel mensen, onder wie wetenschappers en filosofen, willen graag vat krijgen op de achtergrond van dit verschijnen: hoe is het mogelijk dat wij überhaupt verschijnen? Daarmee heb je het over de oorzaak van het verschijnen. In de wetenschap en filosofie is vaak aangenomen dat deze ‘oorzaak’ het verschijnen ‘produceert’ en dat deze ‘producerende oorzaak’ van een hogere orde is dan het verschijnen zelf. Arendt plaatst daar vraagtekens bij. Als ieder wezen zo evident aan het verschijnen is tegenover en te midden van andere wezens, en daarmee ook zijn uniciteit laat zien, is het dan niet logischer te veronderstellen dit verschijnen zelf essentieel is?

Functionaliteit beheerst de wetenschap. Neem de organen in ons lichaam, die allemaal een verschillende functie hebben: die functie zou belangrijker zijn dan de uiterlijke verschijningsvorm van ons lichaam. Toch bepaalt juist deze uiterlijke verschijningsvorm de bijzonderheid van elk wezen. Sterker nog, zonder die vorm zouden we elkaar niet meer herkennen. Aan de binnenkant zijn we, op enkele details na, allemaal hetzelfde. Ook kun je niet bij de organen komen zonder dit ‘verschijnen’ aan te tasten. De arts zal met een mes inbreuk moeten plegen op dit verschijnen, om bij de organen te kunnen. Arendt stelt de volgende vraag: ‘Zou het niet kunnen dat verschijnselen er niet zijn omwille van het levensproces, maar omgekeerd, dat het levensproces er is omwille van de verschijnselen? We leven toch in een wereld van verschijnselen: is het dan niet veel aannemelijker dat het relevante en betekenisvolle in onze wereld precies aan het oppervlak te vinden is?’

Arendt beroept zich hier op de Zwitserse zoöloog en bioloog Adolf Portmann. Het functionalisme gaat uit van de simpele hypothese dat verschijnselen in dienst staan van twee doelen: zelfbehoud en het behoud van de soort. Toch lijkt eerder het omgekeerde het geval: de inwendige, niet-verschijnende organen bestaan enkel met als doel de verschijnselen tot stand te brengen en in stand te houden. Kijk naar de enorme variëteit in dierlijk en plantaardig leven. Die laat een ware rijkdom zien aan verschijnselen met een zuiver functionele overbodigheid. Toch wordt er altijd aangenomen dat die uiterlijkheden in dienst staan van bewegen, eten, vijanden ontlopen en seksuele partners vinden. Dit klopt niet per se met wat we zien: alles wat leeft, heeft de drang om te verschijnen, om deel uit te maken van de wereld van verschijnselen. Het wezen laat niet zijn ‘innerlijk zelf’ zien, maar vertoont zich als individu. Portmann noemt dit ‘de waarde van het oppervlak’.

Maar dan blijkt ineens onze taal te kort te schieten om dit adequaat te beschrijven. Portmann zegt namelijk dat ‘het verschijnsel, vergeleken met het inwendige, waarvan de functies van een primitiever niveau zijn, een maximaal expressievermogen toont.’ Het is een illusie te denken dat ons ‘innerlijk leven’ relevanter is voor wat we ‘zijn’ dan wat aan de buitenkant verschijnt. Het woord ‘expressie’ geeft echter aan dat er iets uitgedrukt wordt en als je je afvraagt wat er dan uitgedrukt wordt, dan zal het antwoord altijd zijn: ‘iets innerlijks, een idee, een gedachte, een emotie’. En zo blijkt onze taal mee te gaan in onze illusies en misvattingen. Hoe broos onze taal is als instrument om ons denken te verwoorden, komt bij Arendt overigens vaker ter sprake in Het leven van de geest.

Zo benadrukt Arendt aan het begin van haar verkenning van het denken dus het belang of zelfs de essentie van ons verschijnen, het ‘er zijn’ te midden van andere levende wezens, aan wie wij voortdurend verschijnen, waaraan zelfs geen enkele denker uit ons midden kan ontkomen. Als hij ophoudt met er te zijn, zal hij immers ook niet denken, in elk geval niet meer ‘te midden’ van ons.

Dietske Geerlings

Hannah Arendt – Het leven van de geest. Vertaald door Dirk De Schutter en Remi Peeters. Ten Have, Utrecht. 800 blz. € 52,99.