Hoe Dichters in/van de Prinsentuin een festival voor de elite werd

Zaterdagmiddag zitten zo’n honderd poëzieliefhebbers onder een tent op een groene weide belangstellend te luisteren naar het collectief Poëzie is een daad, drie jonge literatoren die in de coronatijd besloten elke dag een gedicht op Instagram te plaatsen en daarmee de poëzie te vieren. Het account telt inmiddels bijna 20.000 volgers – allesbehalve de elitaire niche die het Nederlandse poëzielandschap weleens lijkt te zijn. Het collectief heeft naar eigen zeggen dan ook een hartstochtelijke zendingsdrang: er moeten zoveel mogelijk mensen zielsgelukkig worden van het lezen of beluisteren van poëzie.

Het festival Dichters in de Prinsentuin waar dit gesprek plaatsvindt, sinds 1998 een bruisend evenement in Groningen waar poëzieliefhebbers elkaar ontmoeten, optredens bijwonen en over poëzie praten, is zo’n plek waar je gelukkig kunt worden. In de ommuurde Prinsentuin in hartje stad tuimelden bezoekers over elkaar heen om een mooi, schaduwrijk plekje te vinden om naar de voordracht van vele dichters te luisteren die elkaar aflosten op het centrale veld. Tussendoor slenterde men door de idyllische loofgangen, waar je oog in oog met gelauwerde poëten én onbekend talent kwam te staan. Voor de doorgewinterde liefhebbers waren er ’s avonds op verschillende locaties nog specialistische programma’s en vooral geruchtmakende afterparty’s. Het was een festival waar elke dichter uit Nederland of Vlaanderen onmiddellijk ‘ja’ tegen zei en de zomervakantie nog een weekje uitstelde.

Sinds de coronapandemie heeft het poëziefestival een nieuwe locatie: de voormalige Hortus Botanicus in Haren, het villadorp aan de rand van Groningen. Het is een prachtige, bloeiende tuin met veel betoverende plekjes om ontspannen naar gedichten te luisteren. Ook dit jaar was er weer voor ieder wat wils: (on)bekende dichters van heinde en verre, voordragend of in gesprek met lotgenoten, bovendien nooit te beroerd voor een praatje met de bezoekers. Hoewel iedereen zich, ondanks de hitte, prima vermaakte en getuige was van fijne optredens knaagde er toch iets onder de aanwezige dichters en andere oudgedienden: allen misten de klassieke Prinsentuin. Aanvankelijk deed ik dit af als valse nostalgie, maar na gesprekken met diverse aanwezigen moest ik mijn mening bijstellen. Er was iets anders aan de hand.

Het probleem van de ‘nieuwe’ festivalopzet begint eigenlijk al bij de toegangspoort. Waar de Prinsentuin vrij toegankelijk was, en daarmee aan bezoekers een mix van liefhebbers, jonge belangstellenden en toevallige passanten opleverde, zien we in de Hortus nu twee groepen: de literaire gemeenschap uit Groningen en de gepensioneerde cultuurliefhebbers uit Haren. Terloopse bezoekers zijn nergens te bekennen, en vrijwel iedereen in de leeftijdscategorie scholier/student draagt als vrijwilliger een geel shirt van de organisatie of als artiest een roze polsbandje. Dit heeft alles te maken met de toegangsprijs van 18,50 euro – voor één middag welteverstaan. Even binnenlopen om een bekende te supporteren en uren blijven hangen om naar andere dichters te luisteren is er niet meer bij, ook al vanwege de fiets- of bustocht die gemaakt moet worden om de tuin te bereiken. Waar er voorheen nog bundeltjes werden verspreid en later verkocht met gedichten van alle optredende artiesten is dit mooie initiatief ook een stille dood gestorven. Een bezoek aan Dichters in de Prinsentuin is tegenwoordig een weloverwogen keuze.

Hoewel ik begrijp dat in tijden van inflatie alles niet altijd voor niets kan, is het toch een heikel punt. In 2020 ontving het festival nog een bijdrage van 120.000 euro van het Letterenfonds om de boel draaiende te houden. In de toekenning van de subsidie deed het Fonds enkele nadrukkelijke aanbevelingen: ‘De commissie adviseert Noordwoord zich bij de publieksgroei ook te richten op studenten, een belangrijke en interessante doelgroep’ en toepassing van de ‘Code Diversiteit & Inclusie’. De nieuwe opzet draagt daar mijns inziens niet aan bij: het festival is minder toegankelijk geworden, zowel financieel als voor mensen die minder mobiel zijn, gezien de grote afstanden die in de Hortus afgelegd moeten worden tussen de diverse locaties waar optredens geprogrammeerd staan, iets waar menig dichter die wel mobiel was trouwens ook over klaagde. Je hebt als hongerige bezoeker het gevoel veel te missen en het overzicht kwijt te zijn.

Wat mij betreft hoeft het festival niet uit nostalgische overweging terug naar de Prinsentuin; deze locatie barstte uit z’n voegen, en een paar euro entree heffen voor fantastische poëzie is geen schande. Er is echter wel een scenario denkbaar waarbij het festival minder besloten wordt, bijvoorbeeld door neer te strijken in een van de vele parken of plantsoenen die de stad Groningen rijk is. Neem het Sterrebos, gelegen op loopafstand van het Centraal Station en groot genoeg om verschillende kleine podia vlak bij elkaar te realiseren, met als centraal hoofdpodium de majestueuze muziekkoepel uit 1928. Voor mijn part wordt het weer gratis toegankelijk voor iedereen: literatuurliefhebbers, studenten én hondenuitlaters. Op die manier kan het festival daadwerkelijk zoveel mogelijk mensen gelukkig maken met poëzie.

Willem Goedhart