Een boek dat doorgaat voorbij het einde

Wie zich durft over te geven aan de ongecontroleerde, maar ook ontwapenende stroom van gedachten van een jonge vrouw, die zich in een afgelegen cottage bevindt, zal in Poel van Claire-Louise Bennet – tussen de slakken en pissebedden langs de randen – parels opduiken. Het is alsof je als lezer inderdaad nietsvermoedend in een donkere, drabbige poel terechtkomt, naar adem hapt, terwijl je je argwanend afvraagt wat er allemaal langs je lijf omhoog borrelt en wat voor slierten vastkleven aan je ziel. Bij elke hap naar adem stroomt er opnieuw een golf gedachten binnen, waar je je vergeefs aan probeert vast te grijpen. Je stapt ook niet zo eenvoudig uit deze poel, want de stroperige inhoud laat je niet los.

En toch, net als dat je ogen langzaam aan het donker kunnen wennen, raak je ook hier na enkele bladzijden thuis. Je ervaart dat ook de vertelster opgesloten zit in deze poel van gedachten, dat ze vat probeert te krijgen op haar omgeving die zich opdringerig aan haar voordoet in de vorm van voorwerpen, etenswaren, geluiden en wat al niet meer, die een niet-aflatende stroom van associaties oproepen. Het doet denken aan het werk van Virginia Woolf en dat van de Noorse Jon Fosse, die beiden meester zijn in deze bewustzijnsstroom, maar tegelijkertijd heeft het zijn bijzondere eigenheid in de bizarre associaties. In de stroom van voorwerpen drijven soms ontroerend mooie wijsheden door:

Ik herinner me alleen maar een spijkerbroek en laarzen, en natuurlijk was dat niet het enige waar ik over nadacht. Ik ben best vaak vreselijk teleurgesteld door de manier waarop dingen lopen, maar dat is gewoonlijk mijn eigen schuld om de eenvoudige reden dat ik te snel tot de conclusie kom dat de dingen al volledig zijn gelopen zoals ze mogelijkerwijs hebben kunnen lopen, terwijl ze best vaak nog op hun beloop zijn en nog een lange weg te gaan hebben voordat ze helemaal zijn afgelopen.

Ook is er een hoofdstuk dat begint met de knoppen van het fornuis die door slijtage gaan splijten. De situatie roept bij de vertelster associaties op met een verhaal van een andere auteur over de allerlaatste mens op aarde die haar laatste lucifers aan het tellen is. De vertelster die normaalgesproken niet veel initiatief neemt, voelt nu de noodzaak, en probeert erachter te komen of het merk van haar fornuis nog bestaat en dat mondt uiteindelijk uit in het aanroepen van het merk Salton, alsof het een godheid betreft:

Beste Salton uit Zuid-Afrika mijn fornuis ligt op zijn gat help alstublieft. Misschien kunt u de onderdelen die ik nodig heb op een koekoek sturen zodat ze op tijd zijn voor de lente – bij nader inzien is een koekoek een flagrant egoïstisch schepsel dus voel u vrij om een aangepastere vervoerder uit te zoeken van een andere binnenkort migrerende soort – maar alstublieft geen zwaluw want die komen hier pas ergens in mei, wat vrees ik veel te laat zal zijn, en hoe dan ook weet ik zeker dat ze veel te behendig en flitsend zijn voor zo’n curieuze opdracht.

Het hilarische kleeft in Poel voortdurend vast aan het tragische, zoals in het motto van Nietzsche: ‘In de meest intense vreugde klinkt nog de kreet van verschrikking door of de smachtende klaagzang over een onoverkomelijk verlies.’ Zoiets simpels als de fornuisknoppen brengen je bij bespiegelingen over onze afhankelijkheid van spullen om te kunnen overleven, en omdat de vertelster zo vrijuit associeert, ga je dat zelf uiteindelijk ook doen, waardoor je niet meer zeker weet waar haar gedachten ophouden en die van jezelf beginnen. Bizar genoeg beschrijft zijzelf een vergelijkbare situatie als zij het boek leest over die laatste mens: ‘en ik heb het gevoel dat iets me nog steeds achtervolgt of zelfs dat ik nog steeds iets achtervolg, wat betekent dat het boek doorgaat voorbij het einde.’

Je daalt af tot in afgronden van verschrikking, waarin je ineens aan de steile kant van Martin’s Hill belandt waar een broer de paar eerste stappen zette in de richting van zijn rollende bal, en het toen niet meer kon houden en zijn evenwicht verloor. Vol ontzetting kijk je in de diepte en vraagt je af wat je aan het lezen bent. Wie is deze vertelster en wat is er met haar gebeurd dat ze zo opgesloten zit in haar denken? Op een ander moment verplaatst ze zich zo diepgaand in onweer, waarvan ze zelfs de ogen ziet, dat bijna een mystieke ervaring plaatsvindt. Soms bevinden zich andere mensen in of rond haar huis en dan weet ze niet hoe ze zich tot hen moet verhouden als zij zich bewegen en geluiden maken:

Het is belachelijk en echt niet te verdedigen om woedend en van streek te raken door zulke vriendelijke wapenen, maar ik kan niet tot rust komen, en dus drink ik. Ik drink je toe; ik drink mezelf toe. Ik drink om een geobsedeerde geest om te ploegen en te versterken en plotseling, heel even, geeft het bloed zich over.

Alle lof ook voor de vertaalsters die deze bizarre wendingen zo meeslepend in een andere taal hebben weten te vangen. Tegen Poel kun je je niet wapenen, je kunt je maar beter overgeven. Je gaat hoe dan ook kopje onder, maar je komt een bijzondere ervaring rijker weer boven.

Dietske Geerlings

Claire-Louise Bennett – Poel. Vertaald door Karina van Santen en Martine Vosmaer. Koppernik, Amsterdam. 168 blz. € 23,50.