In de schuilplaats van ons denken

In Het leven van de geest richt Hannah Arendt zich op drie belangrijke processen in de geest: denken, willen en oordelen, aan welke ze allemaal een flink deel wijdt. Op een toegankelijke manier legt zij in woorden de geest bloot en deelt daarmee bijzondere inzichten die niet per se waarheid zijn, maar die inspireren om verder over na te denken. In deze serie licht ik daar enkele inzichten uit die te mooi zijn om niet te delen. Deze vierde aflevering gaat over hoe de mens zich kan terugtrekken in het denken.

Gezien vanuit de wereld van de verschijnselen is het belangrijkste kenmerk van mentale activiteiten hun onzichtbaarheid. Ook al manifesteren ze zich voor degene die denkt, voor de ander zijn ze onzichtbaar. Natuurlijk heeft deze onzichtbaarheid al eeuwenlang de aandacht getrokken van filosofen. Opvallend is dat veel filosofen bewustzijn, ziel en geest in hun onzichtbaarheid aan elkaar gelijkgesteld hebben. Zo stelt Kant dat de ziel een object van de innerlijke en het lichaam een object van de uiterlijke zintuigen is. In de Stoïcijnse leer over de controle van de geest over pijn en genot is de geest in feite niet veel anders dan het hoogste orgaan van de ziel.

Volgens Arendt is er een belangrijk verschil tussen ziel en geest. Aan de ziel ontspringen onze gevoelens die ons kunnen overweldigen, zoals pijn, of genot. De ziel is weliswaar onzichtbaar, maar die onzichtbaarheid lijkt een beetje op die van onze inwendige organen: we hebben er niet echt de controle over, maar er wel besef van. Het leven van de geest daarentegen ‘is zuivere activiteit, en deze activiteit kan, zoals andere activiteiten, vrijwillig in gang gezet en beëindigd worden.’

Er is nog een verschil. Gevoelens houden zich misschien schuil op een onzichtbare plek binnen in ons, maar ze manifesteren zich in zekere zin toch aan de buitenkant, want we kunnen blozen van schaamte of verlegenheid, we kunnen stralen van geluk of er juist terneergeslagen uitzien. Anders is dat voor de manifestatie van de geest:

De enige uitwendige manifestatie van de geest daarentegen is afwezigheid, verstrooidheid, een duidelijk wegvallen van interesse in de omringende wereld – iets volkomen negatiefs: het laat op geen enkele manier doorschemeren wat er in ons feitelijk aan het gebeuren is.

Bewustzijn is nog weer wat anders. Een wezenlijk aspect van het menselijk leven op aarde is pluraliteit: ‘onder de mensen zijn’ stond voor de Romeinen gelijk met ‘in leven zijn’. ‘Ophouden met onder de mensen zijn’ was synoniem voor sterven. Arendt zegt: ‘Daarom is het bij zichzelf zijn en het met zichzelf verkeren het meest opvallende kenmerk van het leven van de geest’. De ‘pluraliteit’ is dan gereduceerd tot ‘dualiteit’, een ‘voor mezelf weten’, dat je ‘bewustzijn’ zou kunnen noemen. Zij onderscheidt daarbij ‘eenzaamheid’, de toestand waarbij je in het gezelschap van jezelf verkeert, van ‘verlatenheid’, waarin je zelfs het mogelijke gezelschap van jezelf ontbeert. Alleen in dromen of waanzin zou je de ondraaglijke verschrikking van deze laatste toestand kunnen beseffen. Het pure zelfbesef van het bewustzijn is geen activiteit op zichzelf, zoals het denken, maar begeleidt alle andere activiteiten. Elk ‘Ik denk’ is ‘Ik denk dat ik denk’.

Mentale activiteiten bevinden zich in een wezen dat zelf deelheeft aan de verschijnselen, door zijn zintuigen en ook het vermogen om zich aan anderen te laten zien. Mentale activiteiten zijn alleen mogelijk door een weloverwogen terugtrekking uit die verschijnselen. Je verdwijnt natuurlijk niet uit de wereld, maar eerder uit de ‘aanwezigheid van de wereld voor de zintuigen’. De geest heeft namelijk een unieke gave: de verbeelding, het aanwezig stellen van wat feitelijk afwezig is. Die verbeelding geldt niet alleen afwezige voorwerpen, maar ook ‘wat niet meer is’ of ‘wat er nog niet is’. Voor het denken worden verschijnselen eerst ‘ontzinnelijkt’ en dan, zodra de geest zich ervan meester maakt, getransformeerd tot ‘denk-beeld’. Dit gedachte-ding is slechts een re-presentatie van het zichtbare voorwerp. Het denken gaat zelfs nog verder, want het is voor de geest bijvoorbeeld mogelijk om na te denken over de oneindigheid van getallen, terwijl je die nooit in werkelijkheid zou kunnen hebben gezien.

Elk denken vereist volgens Arendt een ‘stop-en-denk’. Je zou misschien zelfs kunnen zeggen dat het denken de mens verlamt. De dichter Valéry zegt: ‘Nu eens denk ik, dan weer ben ik’, alsof de denkende mens zich uit de wereld van de levenden heeft verwijderd. Er is wel vaker verwantschap tussen filosofie en de dood opgemerkt: de filosofie zou ons kunnen leren hoe we moeten sterven. Plato merkte op dat de filosoof door niet-filosofen wordt gezien als iemand die de dood najaagt: de mens wil zijn bestaan, waarin hij ooit verschenen is en weer uit zal verdwijnen, begrijpen. Om daarover na te denken, wendt hij zich van de wereld af en loopt in die zin vooruit op zijn uiteindelijke vertrek, de dood.

Wat gebeurt er nu precies als je denkt? Stel, je vraagt je af wat geluk is. Dan moet je eerst gelukkige en ongelukkige mensen hebben ontmoet. Vervolgens moet je die onmiddellijke ervaring in je geest herhalen, dus ‘verbeelden’. Daarna kun je er pas over denken: elk denken is na-denken. Geen enkele ervaring biedt uit zichzelf betekenis of samenhang. Daarvoor moet deze eerst de verbeelding en het denken hebben ondergaan.

Dit denken vernietigt vervolgens zichzelf, net zoals bij het web van Penelope, die elke ochtend haar handwerk van de vorige avond weer uithaalt:

Want de behoefte om te denken kan nooit door de zogezegd definitieve inzichten van ‘wijze mannen’ gestild worden; ze kan alleen bevredigd worden door denken, en de gedachten die ik gisteren had, zullen de behoefte van vandaag alleen bevredigen naarmate ik ze opnieuw wil en kan denken.

Dietske Geerlings

Hannah Arendt – Het leven van de geest. Vertaald door Dirk De Schutter en Remi Peeters. Ten Have, Utrecht. 800 blz. € 52,99.