De metafoor als brug tussen zintuiglijke ervaringen en ons denken

In Het leven van de geest richt Hannah Arendt zich op drie belangrijke processen in de geest: denken, willen en oordelen, aan welke ze allemaal een flink deel wijdt. Op een toegankelijke manier legt zij in woorden de geest bloot en deelt daarmee bijzondere inzichten die niet per se waarheid zijn, maar die inspireren om verder over na te denken. In deze serie licht ik daar enkele inzichten uit die te mooi zijn om niet te delen. Deze vijfde aflevering gaat over hoe de mens denkt in taal en metaforen, en hoe die metaforen een brug vormen tussen de wereld van de verschijnselen en ons denken.

Omdat mentale activiteiten onzichtbaar zijn, kunnen ze zich alleen openbaren in het spreken. Spreekt de mens, omdat hij denkt, of denkt de mens, omdat hij een sprekend wezen is? Denken heeft niet per se toehoorders nodig, maar gedachten kunnen niet bestaan zonder te worden uitgesproken, of dat nu stil is of hardop. We denken in taal en zijn daarin vooral op zoek naar betekenis, zegt Arendt:

Alleen al het benoemen van dingen, het scheppen van woorden, is de menselijke manier om zich de wereld toe te eigenen en zo als het ware de vervreemding van de wereld, waarin, alles wel beschouwd, ieder van ons als nieuwkomer en vreemdeling geboren is, op te heffen.

Toch is het niet helemaal waar dat er geen denken zonder spreken kan bestaan, want er zijn ook culturen, zoals de Chinese, waar denken niet zozeer een geluidloos spreken is, maar eerder een ‘mentaal omgaan met beelden’, omdat daar niet het gesproken woord, maar het geschreven teken beslissend is. In het Chinese schrift geeft het teken een beeld van wat wij de essentie van een begrip of ding zouden noemen. Het teken van de hond staat bijvoorbeeld voor alle mogelijke honden die er bestaan, want anders zou je net zoveel tekens moeten hebben als dat er honden zijn. De mens heeft kennelijk het vermogen om abstracta te vormen in het hoofd. Ook woorden in de westerse taal zijn abstracta. Het verschil in het gebruik van beelden of juist woorden heeft ook invloed op ons denken. In het Chinees is het begrip ‘vriendschap’ een teken van met elkaar verstrengelde handen. Je ziet de vriendschap dus meteen voor je, in plaats van dat je er eerst nog over na moet denken wat het woord ‘vriendschap’ betekent.

Taal is weliswaar het enige medium waardoor mentale activiteiten zich kunnen manifesteren, aan onszelf en aan de ander, maar taal is minder goed berekend op ons denken, dan dat bijvoorbeeld ons gezichtsvermogen berekend is op de taak van het zien. Er bestaat namelijk geen woordenschat speciaal voor het denken. Terwijl het denken onzichtbaar is en zich terugtrekt uit de wereld van de verschijnselen, verwijzen alle woorden uit onze taal juist naar zintuiglijke of andere ervaringen uit deze wereld.

De metafoor is een brug tussen deze innerlijke, onzichtbare mentale activiteiten en de wereld van de verschijnselen. Deze brengt namelijk dat wat we denken in verband met iets wat je kunt zien. Arendt geeft als voorbeeld een passage uit de Ilias van Homerus, waarin de dichter de verscheurende werking van angst en verdriet op het hart van de mens vergelijkt met de gezamenlijke aanval van winden uit verschillende richtingen op het water van de zee. Door dit beeld ben je in staat de werking van verdriet en angst voor je te zien. Andersom werkt de metafoor niet: je kunt heel lang over verdriet en angst nadenken, maar die vertellen je niets over de verschillende windrichtingen en hun invloed op de zee.

In het veelvuldig gebruik van de metafoor is de filosofie verwant aan poëzie. Door de metafoor kan de mens het onzichtbare omvormen tot een verschijnsel, en door te spreken in metaforen keert de mens terug naar de zichtbare wereld ‘om te verhelderen en verder uit te werken wat niet gezien, maar wel gezegd kan worden.’ Arendt noemt metaforen ‘de draden waarmee de geest zich aan de wereld vasthoudt, ook wanneer hij, geestelijk afwezig, het directe contact met de wereld verloren heeft. Zij waarborgen de eenheid van de menselijke ervaring.’ Dat de geest in staat is om zulke analogieën te ontdekken, ziet Arendt zelfs als bewijs dat denken en de zintuiglijke ervaring samen horen. Dat de metafoor onomkeerbaar is, bewijst voor haar het belang van de wereld van de verschijnselen: de denkende mens kan die wereld nooit helemaal verlaten. Er zijn volgens haar dus geen twee aparte werelden van geest en lichaam. Het is immers de metafoor die deze twee verenigt.

Dietske Geerlings

Hannah Arendt – Het leven van de geest. Vertaald door Dirk De Schutter en Remi Peeters. Uitgeverij Ten Have, Utrecht. 800 blz. €52,99.