‘Ik waak alleen. Waarom, als allen slapen?’

Hoe aangenaam de combinatie van passie en vakmanschap kan zijn, is te ervaren in de opnieuw uitgegeven bundel Oost-Azië van J. Slauerhoff door fotograaf Marco van Duyvendijk. Soms vergeet je gewoonweg hoe mooi bepaalde dichtbundels zijn en dan is het een godsgeschenk als iemand zo’n bundel opnieuw onder de aandacht brengt. Van Duyvendijk deelt niet alleen zijn verlangen om te zwerven met de dichter en scheepsarts, maar ook zijn melancholie, gevoel voor humor en het vastleggen van kleine ontmoetingen die uitnodigen tot verbeelding.

Slauerhoff publiceerde deze bundel in 1928 onder het pseudoniem John Ravenswood. Van Duyvendijk heeft ook het ‘Voorbericht’ uit de bundel overgenomen en dat betreft, geheel in de traditie van grote romantici als Multatuli en Piet Paaltjens, een mystificatie: de dichter John Ravenswood woonde helemaal alleen op het eiland Quelpart (‘ergens’), wilde zijn schuilplaats niet prijsgeven en vroeg daarom Slauerhoff zijn verzen onder Slauerhoffs naam te mogen publiceren. Slauerhoff vernam vervolgens dat de dichter was overleden en daarmee kon hij de dichter zijn naam weer teruggeven, een veelbetekenende naam als je bedenkt hoeveel betekenissen er aan de raaf zijn gegeven in diverse culturen, zoals die van boodschapper van de doden, of juist van het licht.

Nu zou je je kunnen afvragen of het maken van foto’s bij poëzie die zo’n beroep doet op de verbeelding, niet af zou doen aan diezelfde verbeelding, maar dat is bij deze prachtige uitgave geenszins het geval, en daaruit blijkt Van Duyvendijks vakmanschap. Allereerst zijn de foto’s niet een op een afgedrukt met de gedichten. Pas na een tiental schitterende foto’s – die alle bijzonder tot de verbeelding spreken! – komt er een gedicht van Slauerhoff. Soms zijn er alleen foto’s afgedrukt, soms alleen gedichten, en af en toe staan ze naast elkaar. Zo voorkomt de fotograaf dat zijn foto’s hun betekenissen opleggen aan de gedichten en zorgt hij ervoor dat zij juist elkaar aanvullen en afwisselen, als in een toevallige ontmoeting.

Deze toevallige ontmoeting past ook zowel bij Slauerhoffs poëzie als bij de foto’s. In de poëzie doemen plaatsen en beelden op als in een momentopname, zoals in ‘Binnenzee’:

Witte heuvlen hullen zich in wolken,
Booten zeilen scheerlings over zee,
Hooger gaan de golven, visschen dieper,
Boomen huivren naakt, van loof beroofd,
Ramen komen in zachtrooden bloei,
Op de daken valt de eerste sneeuw.

Zoals Slauerhoff deze momentopnamen in taal vangt, zo doet de fotograaf dat in beeld, en beiden laten, ik zou haast zeggen ‘zeeën van ruimte’ over voor de verbeelding. Zo is de eerste foto uit de bundel zwart-wit, met daarop een schitterende rots die uit de zee komt. Er is zo veel dat je nog kunt invullen: kleur, plaats, sfeer, tijd en ook de betekenis van deze eenzaam ogende rots zo aan het begin van de bundel. Een rots is standvastig en lijkt onaangedaan, maar deze oogt daarnaast ook kwetsbaar. De tegenstellingen uit Slauerhoffs poëzie, zoals hierboven het ‘hooger gaan de golven, visschen dieper’, zijn ook in de foto’s opvallend, zowel binnen de foto’s als tussen de foto’s. Na de indrukwekkende rots komt bijvoorbeeld een hemel vol meeuwen met uitgestrekte vleugels, die ruimte en vrijheid oproepen. Fragmenten van eeuwenoude bomen en stenen staan tussen fragiele portretten van mensen, die door hun kwetsbaarheid en sterfelijkheid diep ontroeren, zoals een jonge vrouw in zwart-wit vanaf de zijkant, het hoofd een beetje schuin, tegen de vage achtergrond van wolkenkrabbers, het slapende kind in de armen van een volwassene, een klein, trots meisje in kleur met haar voetjes in gekleurde teenslippers die te klein zijn, een eenzame visser op het water.

Van Duyvendijk geeft in zijn nawoord bij de bundel aan dat het hem niet zozeer gaat om de nostalgie in deze snel veranderende wereld, maar om de verwantschap die hij voelt met de dichter, en dat is in deze bundel overal voelbaar. Waar Slauerhoff schrijft ‘Ik waak alleen. Waarom, als allen slapen? / Waarom ik, die zal sterven met de andren?’ voel je ook de eenzame blik van de fotograaf ten overstaan van een besneeuwd rotslandschap, of een schimmige, uitgestorven steeg waarin aan een haakje een wit linnen overhemd hangt, als herinnering aan de eigenaar, die nergens te bespeuren valt. Ook in Slauerhoffs poëzie lijken de landschappen uitgestorven, tot je ineens oog in oog komt te staan met ‘Een vrouw’:

Het geduldig hoofd vol zware vlechten
Torst een zware mand in wankel evenwicht,
De heupen een groot kind: de beentjes steken ver naar voren.
De borsten hangen laag en slingren onder ’t gaan,
Om de enkels is een vuile witte broek gesnoerd,
Het overkleed is stijf en smetteloos gestreken.

Hier staat dan ook geen foto naast, want hier moet de lezer zijn ‘eigen’ vrouw vormen voor zijn geestesoog. Op de volgende bladzijde staat een prachtige vrouw afgebeeld, die geenszins lijkt op de beschreven vrouw uit het voorgaande gedicht, behalve dan dat haar overkleed stijf en smetteloos gestreken is. Naast haar staat een gedicht waarin ook wel een meisje voorkomt, maar minder nadrukkelijk, zodat foto en gedicht elkaar luchtig passeren.

De lezer die van reizen houdt, kan zijn hart ophalen aan de prachtige sferen uit Oost-Azië die in deze bundel in woord en beeld worden opgeroepen, maar juist ook voor de lezer die liever in zijn of haar verbeelding reist, zijn hier uren door te brengen, rond te zwerven tussen hier en daar, mens en natuur, tijd en eeuwigheid.

Dietske Geerlings

J. Slauerhoff – Oost-Azië. Foto’s: Marco van Duyvendijk. Marco van Duyvendijk, Amsterdam. 160 blz. € 29,95.