De ratio is ook maar een mening

Boeken waarin moorden centraal staan zijn doorgaans thrillers, waarin niet op een lijk meer of minder gekeken wordt. Geloof me maar, de tweede roman van Christophe Bell is geen thriller, maar begint wel met de zin ‘Ik heb een moord gepleegd’. Wat volgt is dus in ieder geval geen whodunnit, dat mag duidelijk zijn. Maar wat leidde tot die moord, op zijn grote liefde nog wel, blijkt een gecompliceerd filosofisch geheel met een erudiete kroegbaas als protagonist.

Kroegbazen en caféhoudsters met een filosofische inslag kent iedereen wel. Ze lijken op elke wanhopige vraag van tobbende gasten een gepaste reactie paraat te hebben. De Antwerpse uitbater van een café met terras in Geloof me maar geeft al in de proloog aan dat hij het de lezer niet gemakkelijk zal maken, aangezien zijn verhaal niet eenvoudig is. Zoals je geen enkel menselijk verhaal ongecompliceerd kunt noemen. En op bladzijde 212 geeft de man zelfs toe de lezer te hebben onderschat, aangezien deze tot zo ver wist te komen.

Tussen de proloog en dat punt vertelt de ik-figuur over zichzelf, over vaak als verward beschouwde stadstypen, cafégasten en anderen, die hem proberen iets duidelijk te maken wat lastig te begrijpen is, tussen waan en werkelijkheid. Het raakt steeds aan het menselijk geploeter en het nooit op te lossen tekort van de soort. Aan wat je ‘normaal’ moet vinden en wat daar buiten valt of soms toch psychotisch is. De overbewuste kroegbaas stelt zich telkens dezelfde vragen om er steeds andere antwoorden op te geven.

‘Ik zwierf langs de tussenstukken van het leven. De plekken tussen de plekken. De treinstations en de ziekenhuizen. De spoorwegbruggen en de begraafplaatsen. De plekken waar niemand zich thuis voelt, waar elke mens die naar mij keek voor de eerste keer naar mij keek. Je kan er lang blijven zitten Je ziet er de mens woeden. (…) Ik zat op het dak van de snelwegtunnel, naast de Schelde, in de parken en aan de grote kruispunten aan de rand van de stad. Overal woedde de mens…’

Hij is een man van rondtollende gedachten, paradoxen en even veel twijfels als stelligheden. In het tweede hoofdstuk stellen een onderzoeksrechter, een psychiater en een advocaat de vragen aan hem, die hij pareert met ongetwijfeld al vaak doordachte reacties. Ze maken dan niet alleen hem, maar ook zijn gesprekspartners radeloos. Slechts een van zijn bewakers lijkt iets van zijn overpeinzingen te begrijpen, wat misschien wel correspondeert met het uiterst kleine aantal mensen in iemands leven met wie je echt een klik hebt.

Geloof me maar is een lange, hier en daar wel wat al te uitgebreide, stroom gedachten, dromen, visioenen en herinneringen, die vraagtekens zet bij wat we in onze maatschappij als vanzelfsprekend en waar beschouwen. Overtuigingen die soms, als in een roes, op losse schroeven kunnen komen te staan. De kroegbaas is geen domme jongen, zo blijkt al gauw, hij filosofeert een slag in de rondte en citeert grote schrijvers en denkers of het niks is, overdondert er zijn gehoor mee, zonder dat het zijn situatie echter verlicht.

Christophe Bell is geen publiekspleaser, wie aan dit boek begint zal zijn best moeten doen zich in te leven in de door hem opgevoerde even tegendraadse als potsierlijke denker, die het alomtegenwoordige geloof in de ratio ter discussie durft te stellen als ook maar een mening. De jury – de roman speelt in België, waar juryrechtspraak bestaat – krijgt het in het derde hoofdstuk dan ook niet gemakkelijk. Samen met kroegvriend Jeroen, beiden streetwise door hun indrukwekkende café-ervaring, weet de verdachte alle zekerheden over goed en kwaad, logisch en onlogisch, helder en duister trefzeker te ondermijnen zonder evenwel zijn punt te kunnen maken:

Ik zie de jury fronsen, wat betekent dat ze zich vragen stellen bij wat ik zeg. Maar ze hoeven niet te wanhopen. Ik zeg niet dat ze mij niet kunnen begrijpen, maar dat ik mij niet begrijpelijk kan maken, wat natuurlijk hetzelfde is maar zonder mijn arrogante wijzende vingertje. Wat kon ik anders?

Zo komt de lezer al snel tot het inzicht dat het helemaal niet zo gemakkelijk is situaties te bevragen en daarna ook nog oordelen uit te spreken. Je kunt er impliciete kritiek op het juryrechtspraaksysteem in lezen, maar Bell laat ruimte om verder te kijken. Wie is er in deze maatschappij eigenlijk niet de weg kwijt of is het mogelijk de samenleving zelf, die zich vastgedraaid heeft?

André Keikes

Christophe Bell – Geloof me maar. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen. 222 blz. € 22,99.