Op bezoek gaan bij andermans standpunten

In Het leven van de geest richt Hannah Arendt zich op drie belangrijke processen in de geest: denken, willen en oordelen, aan welke ze allemaal een flink deel wijdt. Op een toegankelijke manier legt zij in woorden de geest bloot en deelt daarmee bijzondere inzichten die niet per se waarheid zijn, maar die inspireren om verder over na te denken. In deze serie licht ik daar enkele inzichten uit die te mooi zijn om niet te delen. Voor haar onderzoek naar ‘oordelen’ heeft Arendt zich verdiept in de filosofie van Kant. De vertalers hebben daarom in het laatste deel, dat ze niet meer heeft kunnen voltooien, haar dertien colleges over Kant opgenomen. Deze aflevering is actueel in deze verkiezingstijd en gaat over het slijpen van de eigen overtuigingen aan die van de ander.

Kant schreef zijn Kritieken, waarin het oordelen een belangrijke plaats inneemt. Om Kant te begrijpen, zegt Arendt, is het belangrijk dat je drie verschillende perspectieven kunt onderscheiden van waaruit wij de mens kunnen bekijken: allereerst de menselijke soort met haar vooruitgang; daarnaast de mens als moreel wezen en als doel in zichzelf; ten slotte mensen in meervoud die met elkaar de aarde bewonen. Als Kant het over de mens heeft, is het dus steeds van belang te bepalen welke van de drie hij precies bedoelt.

Kant ziet de filosoof als een gewoon mens, die tussen andere mensen leeft. Bovendien acht hij ieder gewoon mens in staat om het leven te beoordelen, zonder dat hij daarvoor een filosoof hoeft te zijn. Het denken is volgens Kant een algemeen menselijke behoefte. Als er al een elite bestaat, dan is dat er een in moreel opzicht: liegen, een vorm van zelfbedrog, is de rotte plek in de menselijke soort; de elite wordt hooguit gevormd door mensen die eerlijk zijn tegenover zichzelf.

Volgens Kant kunnen filosofen misschien beter niet regeren, maar de regering zou wel naar hen moeten luisteren. Al heeft Kant nooit een politieke filosofie geschreven, volgens Arendt is die desalniettemin in heel zijn werk terug te vinden. Zij onderzoekt daarvoor de betekenis van de titel van Kants belangrijkste werk: Kritiek. Kant wil zijn voorgangers bekritiseren, maar hij noemt zijn tijdperk het tijdperk van de kritiek: alles moet zich onderwerpen aan die kritiek. Omdat religie en wetten zich hier het liefst aan onttrekken, verliezen zij het respect van de rede. Kritisch denken is een nieuwe beweging die zich vrijuit beweegt tussen scepticisme en dogmatiek, en onderzoekt wat we kunnen kennen én wat niet.

Het kritisch denken van Kant sluit mooi aan bij de ‘verloskunde’ van Socrates, die door de dialoog aan te gaan met de mensen op de markt, ieders waarheid naar boven wilde halen. Het gaat niet om het resultaat, maar om een concentratie op het denken zelf. De enige regel is die van de consistentie: het niet-tegenspreken. Kant past dit ook toe op de ethiek: de mens zou zo moeten handelen dat zijn handeling een algemene wet zou kunnen worden, waaraan hij zelf ook onderworpen wordt. Kants visie sluit daarnaast mooi aan bij het anti-schoolse van Socrates’ methode. Zijn denken is niet bestemd voor een elite, maar voor alle mensen.

Nu is de belangrijkste politieke vrijheid misschien wel de vrijheid van spreken en publiceren. Dat betekent dat je als mens vrij bent om geheel zelfstandig te denken en alles wat je bedacht hebt, te propageren. Kant gelooft echter dat het denkvermogen van de mens afhankelijk is van het publieke gebruik ervan. Als het denken niet onderhevig is aan de toets van het vrije en open onderzoek, is het volgens hem onmogelijk om te denken en een mening te vormen. Om te denken moet je je afzonderen, maar er zal niets van dit denken overblijven als je het niet kunt meedelen. Als geweld van buitenaf mensen berooft van hun vrijheid om gedachten publiekelijk mee te delen, zegt Kant, dan ontneemt dat tevens de vrijheid om te denken, terwijl die vrijheid onze enige schat is en enige remedie tegen het kwaad.

Hoe actueel in deze verkiezingstijd is Kants visie op het contact dat we met elkaar zouden moeten hebben om ons denken aan dat van de ander te slijpen:

Je weet dat ik redelijke opwerpingen niet benader met de bedoeling om ze alleen maar te weerleggen, maar dat ik ze overdenk en zo altijd in mijn eigen oordelen verweef: ik geef ze dus de kans om mijn dierbaarste overtuigingen aan het wankelen te brengen. Ik koester de hoop, door zo onpartijdig mijn oordelen vanuit het standpunt van anderen te bekijken, een andere kijk te verwerven, die mijn eerste inzichten verbetert.

Deze manier van publiekelijk denken is heel wat anders dan de kreten en enkelvoudige zinnen waarmee politici elkaar op dit moment om de oren slaan. Bij kritisch denken probeer je zo veel mogelijk standpunten op te nemen en de waarneming van ieder afzonderlijk te toetsen aan die van de anderen. Hiervoor heb je verbeelding nodig: alleen door de verbeelding is de mens in staat de anderen aanwezig te stellen. Het kritisch denken begeeft zich, zo zegt Arendt, in een potentieel publieke ruimte, die aan alle kanten open is: ‘Denken met een verruimde geest betekent dat men zijn verbeelding oefent in het op bezoek gaan.’ Dit betekent niet dat je dan maar andermans standpunt moet overnemen, maar dat je zo veel mogelijk andere standpunten bezoekt.

Volgens Arendt nam Kant deze verruiming van de geest zo serieus dat hij door het lezen van reisverslagen de weg kende in Londen en Italië, terwijl hij Königsberg nooit verliet. Hij had geen tijd voor reizen, omdat hij zo veel over zo veel landen wilde weten. Wat ons klimaat betreft, zouden we ook daaraan een voorbeeld mogen nemen, al had het reizen in Kants tijd nog niet zulke gevolgen voor het milieu.

Dietske Geerlings

Hannah Arendt – Het leven van de geest. Vertaald door Dirk De Schutter en Remi Peeters. Ten Have, Utrecht. 800 blz. € 52,99.