De gepikeerde linkerhand

Het moet wel een kwestie van emancipatie zijn dat de linkerhand opeens voor zichzelf opkomt. Hij gaat er zelfs prat op dat hij verfijnder is dan de rechterhand. Het universum van Lydia Davis kent veel onverwachte uithoeken. In haar nieuwste in het Nederlands vertaalde bundeling korte verhalen, Onze vreemden, kun je dit fictieve gesprek tussen twee handen gemakkelijk uitvergroten tot hedendaagse pretenties en discussies, waarbij het eigen gelijk altijd leidend is.

Juist de schijnbaar plompverloren keuzes van onderwerpen doen je geregeld glimlachen. Werkelijk elk snippertje alledaags leven kan beginpunt zijn van een trefzekere, maar onverwachte literaire benadering. Het zijn geen aforismen, daar zijn ze weer net te uitgebreid voor, maar een kort of zeer kort verhaal, zkv’s, zoals A. L. Snijders die in ons land beoefende.

Wat Davis’ korte verhalen zo intrigerend maakt, is de bewuste keuze nergens snel aan voorbij te (willen) gaan. Dat is uiteraard een risico, want het gevaar van triviale beuzelarij ligt dan snel op de loer, maar Davis weet al te grote oppervlakkigheid altijd op afstand te houden. Het verhaal Gesprekken tussen mensen in de trein naar Stavanger is er een mooi voorbeeld van:

Twee dingen die ik tijdens deze treinreis ga doen, bedenk ik, terwijl ik op mijn plaats ga zitten, zijn uit het raam kijken naar het landschap en naar gesprekken om me heen luisteren, in de hoop mijn begrip van het gesproken Noors te verbeteren.

De reis brengt onverwacht niet wat ze zich voorgesteld had. De medepassagiers zijn onverstaanbaar, ze was haar camera vergeten om het landschap vast te leggen, ze had een gedetailleerde kaart mee moeten nemen om zich te oriënteren, maar die lag nog thuis, net als haar iPhone. Zo kunnen we als lezer vaststellen dat Davis niet snel uit het veld geslagen is. Ook een ‘mislukte’ reis kan ondanks alles iets markants voortbrengen.

Sommige verhalen zijn (iets) langer, maar de lengte of juist extreme kortheid van Davis’ epistels zeggen niets over de snedigheid en vaak grote herkenbaarheid van haar bevindingen:

Hoe bedroefd ben ik nou echt?
Eén oog van me huilt maar.

In een brief aan de Amerikaanse Posterijen klaagt ze over een affiche, waarop mensen heel vilein worden aangespoord om mee te doen aan online veilingen, waaruit natuurlijk weer veel nodeloos vervoer voortkomt van uiteraard veel te grote dozen ‘vol piepschuimpinda’s’. En ook in de Verenigde Staten worden, ongetwijfeld met de beste bedoelingen, monumentale gebouwen kapotgerestaureerd, leert het zeer korte verhaal Bouwmeester:

Uiterst vakkundig
staat hij daar boven op zijn ladder
het oudste huis van de stad zorgvuldig te vernielen

Terwijl veel schrijvers zich verre wensen te houden van pratende dieren, misschien met uitzondering van Haruki Murakami, praten bij Davis dus handen met elkaar. Dat lijkt dicht bij elkaar te liggen, maar Davis’ proza is geworteld in de realiteit en dus lees je de pratende handen meer als een gedachte-oefening en niet als een stukje pure fictie, zoals bij Murakami. Al eerder in de bundel gaat het overigens ook al over deze fysieke paradox:

Ik zou mijn rechterarm geven om hem gelukkig en wel te zien.
Nou ja, misschien niet mijn rechterarm,
maar toch zeker mijn linker.

Zulke weloverwogen uitgewerkte ingevingen onderstrepen het niet zelden absurdistische in Davis’ werk. (‘Iemand vroeg me of ik weleens over korstmos had geschreven’), waarin vaak maar al te bekende aspecten uit het moeizame dagelijkse bestaan doorklinken (‘De gedeelde erfgrenzen zijn het brandpunt van heel sterke gevoelens’). En steeds in zulke rake bewoordingen, dat ze meteen een universele lading krijgen, zoals in het titelverhaal Onze vreemden over de nooit eindigende mot tussen buren.

André Keikes

Lydia Davis – Onze vreemden. Vertaald door Peter Bergsma. Atlas Contact, Amsterdam / Antwerpen. 288 blz. € 24,99.