Hond! Gedrocht! Monster!

Het is 1966 in Wenen in Het café zonder naam, de nieuwe roman van de Oostenrijker Robert Seethaler. Dus dik twintig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Economisch beterende en cultureel roerige tijden, waar in Seethalers werk echter weinig van te merken valt. De ploeterende marktkooplui verkopen hun waren als vanouds, overal drentelen de armoedige kleine luiden af en aan om hun overzichtelijke ervaringen uit te wisselen.

Robert Simon is een van hen. Hij is een man die alles doet wat hem maar de kans biedt iets te verdienen. Een goedmoedig, niet zo ontwikkeld mens, een categorie waarin Seethalers personages allemaal wel lijken te passen. Natuurlijk zijn er ruzies en onenigheden, huwelijksproblemen en persoonlijke twijfels, maar het leven gaat zoals het gaat. Ook als Simon netjes een kamer huurt bij een brave oorlogsweduwe.

Het is voor deze Simon dan ook een hele stap om een verlaten en verwaarloosd café bij de markt te pachten, terwijl hij nog nooit zoiets gedaan heeft. Hij schrobt en poetst tot het er weer wat christelijker uitziet en zet vervolgens de deur open. Simon moet er nog wat inkomen, maar al doende leert hij. De van het platteland komende, al even eenvoudige Mila komt bij hem werken. Ze was even eerder door een ook al zo gemoedelijke winkelier opgeraapt van straat na een flauwte door uitputting. De cafébaas en zij mogen elkaar. Ze zitten ook op één lijn wat betreft hun afkeer van elke vorm van uitbundigheid en alcohol.

Wat volgt is een nauwgezette, sfeervolle, maar in veel opzichten ook oubollige tekening van het caféleven, daar aan de markt in het Wenen van 1966. Je ontkomt er niet aan even aan die jaren terug te denken, toen in Nederland de provo’s de autoriteiten uitdaagden en D66 werd opgericht. Hoe Wenen in deze roman wordt neergezet, associeer je die stad eerder met Charles Dickens dan met de periode van wederopbouw, snel toenemende welvaart en nieuwe opvattingen:

Later zaten ze aan de ontbijttafel. De weduwe had koffie gezet en boterhammen gesmeerd met boter en honing. Simons eetlust was terug, de honing was zo zoet dat zijn tong in zijn mond opkrulde en hij had het gevoel dat hij in zijn leven nooit iets lekkerders had gegeten.

Naarmate de roman vordert, komen we zelfs nog verder in de tijd, de jaren zeventig breken aan, maar in het geschetste Wenen lijkt nog steeds weinig te veranderen. Dat Oostenrijk in veel opzichten een beklemmend conservatief land is, daar heeft Thomas Bernhard genoeg over uitgeweid, maar Seethaler ziet dat duidelijk anders: er is wel eens wat, het zijn immers gewoon mensen, maar ach, wat zijn de Oostenrijkers welbeschouwd fideel.

Dus ook Harald Blaha, die af en toe zijn glazen oog uit zijn oogkas haalt en er voor de grap een leeg borrelglas in steekt. Ook de veelal dronken worstelaar zonder geld René Wurm en de egocentrische schilder Misja Troganjev. Of de psychotische, verslaafde Jascha. En zeker overbuurman Johannes Berg, de onverstoorbare slager. Allemaal rechtschapen mensen in het Wenen van Seethaler, al kunnen ze een ander nochtans heel wat kwaad berokkenen, zoals blijkt wanneer er op ze wordt ingezoomd.

‘De tijd gaat aan niemand voorbij zonder sporen na te laten,’ zei Misja met een schouderophalen.

Het was even stil. Ook de klanten aan de buurtafeltjes waren gestopt met hun gesprekken en staarden met opgetrokken schouders in hun glas.

‘Hoe bedoel je dat?’ vroeg Heide met trillende stem.

‘Zomaar,’ zei Misja. ‘Heel algemeen.’

‘Ze moesten je de schedel inslaan, knoeier!’ krijste Heide Bartholome en ze sprong overeind. ‘De enige reden dat ik het niet doe, is dat ik een dame ben!’

Ze greep de twee halfvolle glazen, kiepte ze leeg en rende de straat op, waar ze zich nog eens omdraaide en schreeuwde: ‘Hond! Gedrocht! Monster!’

Cafébaas Robert Simon bekommert zich plichtsgetrouw om zijn café, waarvoor hij dus niet eens een naam wist te verzinnen, wat de onbezonnenheid van zijn project mooi onderlijnt, maar ook om zijn klanten, stuk voor stuk door de oorlog en het leven beschadigde mensen. Daarbij vergeet de goeierd helemaal zichzelf, waardoor hij opgebrand dreigt te raken.

Maar in vertellingen als deze hoeft de lezer niet te vrezen; de oude verhuurder Kostja Vavrovsky wil van zijn pand af, wat Simon zo maar verlost van zijn toch wat benarde kasteleinsbestaan. En met Mila, moeizaam gehuwd met de onverantwoordelijke worstelaar René, komt het uiteraard ook nog goed. Het café zonder naam is, ondanks de soms aardige karakterschetsen, een nogal slepende roman, waarin de universele onderlaag – de tijd maakt alle menselijk handelen onbeduidend – maar niet tot leven wil komen.

André Keikes

Robert Seethaler – Het café zonder naam. Vertaald door Liesbeth van Nes. De Bezige Bij, Amsterdam. 224 blz. € 22,99.