Helden, aanstellers en mafkezen

Het omslag met de (enigszins bewerkte) afbeelding van de Royal Mail Line Cruising Steamer, geschilderd door Kenneth Shoesmith, zet fraai de toon voor De polyglotten, de uit 1925 daterende ‘vergeten klassieker’ van William Gerhardie, die nooit eerder in het Nederlands vertaald werd. Het tot de verbeelding sprekende stoombootwezen en de verwarrende wereld van direct na de Eerste Wereldoorlog, toen bovendien de Russische revolutie werd uitgevochten en het kolonialisme over zijn hoogtepunt heen begon te raken, spelen beide een belangrijke rol in Gerhardies veelzijdige en lichtvoetige roman.

Dichter Gerrit Komrij was opgetogen over De polyglotten, zo blijkt uit diens uitgebreide inleiding, geschreven in 1986. Zijn stuk is opgenomen voorin deze eerste Nederlandse vertaling, die zowel de tijd van schrijven als de hedendaagse lezer recht doet. Komrij roemt de veelheid aan stemmingen, de nooit moraliserende benadering en de onvergelijkbaarheid met werk van anderen. Dat laatste zou, nog steeds volgens Komrij, echter ook wel eens de verklaring kunnen zijn voor de nooit verkregen erkenning als meesterwerk.

Het is niet veelgevraagd om het wat deze punten betreft met Komrij eens te zijn. Het met veel gevoel voor ironie vertelde verhaal van de Engelse legerkapitein Georges Hamlet Alexander Diabologh, laat een maffe wereld in de fin de siècle-periode tot leven komen, die gevuld is met zeer verschillende, niet zelden excentrieke personages. Er zijn de zich nog onaantastbaar wanende Europeanen, in de eerste plaats Engelsen, verder Japanners, Chinezen, Russen, Arabieren, allemaal nog vastgeklonken aan de oude hiërarchieën, maar zich ook al enigszins bewust van de zich aankondigende nieuwe tijd. Helden en lafaards, aanstellers en mafkezen. ’Idioten uit alle windstreken,’ zoals Komrij het samenvat.

Midden op de Indische Oceaan kreeg kapitein Negodjaev weer een aanval van achtervolgingswaanzin en verzocht hij zijn vrouw en dochter hun mantel aan te trekken (blijkbaar hield vluchten voor hem in dat je vluchtte in je overjas) en met hun bontjas, mof en overschoenen in de salon te gaan zitten, aan alle kanten omgeven door tropische wateren, totdat hij verklaarde dat de kust veilig was en hen naar bed terugstuurde.

Het aantreden van dit wonderlijke gezelschap resulteert in een kakofonie van talen, die iedereen in meerdere of mindere mate dwingt een polyglot te zijn. Diabologh reist vanuit Engeland naar New York en Vancouver om van daaruit, als officier van de Britse Militaire Missie in Wladiwostok, richting zijn nieuwe tijdelijke standplaats in het Verre Oosten te vertrekken. Hij wordt daar opgenomen in de kringen van zijn zonderlinge Belgisch/Engelse familie, die er hun comfortabele, deels Franstalige leventje doodleuk trachten voort te zetten.

Tante Teresa en oom Emmanuel Vanderflint, zijn zestienjarige nichtje Sylvia en reisgenoot majoor Beastly spelen de belangrijkste rollen tijdens Diabologhs verblijf aan de andere kant van de wereld. Tante Teresa door haar aanstellerige, arrogante, maar buitengewoon invloedrijke gedrag, oom Emmanuel als de in steeds terugkerende Franse zinnetjes (‘ Courage, mon ami! Courage!’) pruttelende sukkel naast haar en Sylvia als de jonge schoonheid op wie Diabologh vanaf het vroegste begin smoorverliefd is.

Gerhardie, die veel persoonlijke ervaringen voor deze roman gebruikte, is zich zeker bewust geweest van de geprivilegieerde positie van de Engelsen, maar duidelijk nog niet van zijn eigen discriminerende en hier en daar ook racistische opvattingen. Ook lijkt zijn opvallende belangstelling voor zeer jonge meisjes af en toe door te klinken.

Er gebeurt niet veel in de zin van spanningsopbouw of intriges. Maar dat is allerminst een zwakte. Protagonist Diabologh, een zelfbenoemde intellectueel, die werkt aan zijn dissertatie met de mooi gevonden titel ‘Beschrijving van de stadia in de ontwikkeling van een levenshouding’, is in de eerste plaats een observator en daarnaast een mijmeraar. Zeker in de loop van de roman, als hij geregeld wat in het rond filosofeert over het menselijk bestaan op aarde en de niet te ontlopen tijdelijkheid. Misschien houden dat soort dingen hem nog wel meer bezig dan zijn nogal fluctuerende amoureuze escapades met de weinig snuggere Sylvia, die haar beperkte opvattingen destilleert uit schandaalblad The Daily Mail.

Een poel met stilstaand water die een verdwaalde zonnestraal weerspiegelt, is in de ogen van een kortlevend insect mogelijk het bewijs van het miraculeuze en het goddelijke. Het sublieme in de natuur hangt niet af van dergelijke simpele antwoorden op de vraag of deze glorieuze zee vóór ons ófwel het elixer van de goddelijke natuur is, ófwel louter een toevallige poel vol slik die door een slordige werkster uit een andere dimensie is gemorst, want voor hetzelfde geld zou het wonder in essentie al die dingen tegelijk kunnen zijn.

En zo dobbert De polyglotten in een wolk van vermakelijke en soms ronduit kolderieke kleine gedachten en gebeurtenissen langzaam voort, zoals het stoomschip in dit boek langs havens in Britse domeinen tot de witte kust van het imperiale koninkrijk weer in zicht komt.

André Keikes

William Gerhardie – De polyglotten. Met inleiding van Gerrit Komrij. Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema. Van Maaskant Haun, Amsterdam. 428 blz. € 26,50.