Veni, vidi, wifi

In de openingsscène van De witte iris, het veertigste Asterix-album, hebben we te maken met een nogal gedemotiveerd Romains leger. Maar gelukkig is daar Viceversus, die de leer van de witte iris propageert, het positieve denken. Caesar geeft hem het voordeel van de twijfel. Misschien weet hij op die manier dat weerspannige dorp van Asterix en Obelix op zijn manier in te palmen.

Fabcaro, de nieuwe scenarist van Asterix, heeft een soort tegenhanger bedacht van De intrigant, want Viceversus verandert het dorp met zijn positiviteit tot een vredelievende oase. Zelfs een concert van Kakofonix (‘Twee varkensogen die keken de Galliër aan…’) levert geen spanning op. De dorpelingen zijn ruimdenkender dan ooit: ‘Het is niet mijn kopje geitenmelk, maar ik snap dat andere het mooi vinden.’ of ‘Voor mij gaat de vrijheid van meningsuiting voor alles.’ Natuurlijk is ook het masterplan van Viceversus dat het dorp verzwakt wordt door deze golf van positiviteit waarna ze gemakkelijk ingelijfd kunnen worden door de Romeinen. De complimenten die Bellefleur van Viceversus krijgt, krijgt ze nooit van haar man, het stamhoofd Heroïx. Zij wordt ingepalmd door Viceversus en vertrekt met hem naar Lutetia.

Ik heb de indruk dat deze Asterix geschikter is voor oudere lezers die de ironie van Fabcaro, die speelt met de clichés rond het positiviteitsdenken, goed snappen en wellicht herkennen uit hun eigen beroepspraktijk. De humor werkt voor mij wat minder als Viceversus met Bellefleur een museum bezoeken in Lutetia en de draak wordt gestoken met moderne kunst van Banksix of (‘dat witte marmer van’) Malevix. En ook de kritiek op het karige eten van de nouvelle cuisine is al een keer of duizend langsgekomen. Het is jammer van die sleetse grappen, want Fabcaro geeft juist in de rest van het album tegengas tegen al te modieuze verschijnselen die wel op een grappige manier onderuit gehaald worden. Zo gaan Viceversus en Bellefleur met de HST (Heel Snel Transport) naar Lutetia al is er natuurlijk tegenslag: ‘Wij hebben momenteel een vertraging van twintig zandlopers. Een van onze paarden werd geraakt door vallende kastanjes.’ Ook dat soort humor is meer op oudere lezers gericht en aangezien ik tot die categorie behoor, heb ik er geen bezwaar tegen.

Didier Conrad levert intussen weer puik tekenwerk af, waardoor de eigenheid van deze reeks hopelijk nog voor enige tijd gegarandeerd is. Vooral in de wat grotere platen kan Conrad excelleren: dorpstaferelen en massagevechten. Natuurlijk ontbreken de running gags niet (het piratenschip gaat natuurlijk weer ten onder) en eindigt het verhaal weer met een fijn banket waarbij Kakofonix, zoals het hoort, de mond is gesnoerd en aan een boom is vastgebonden.

Coen Peppelenbos