Dit is het tweede deel van een essay naar aanleiding van ‘Brief Door Tranen Uitgewist’ in Nader tot U (1966). Lees hier het eerste deel.

3

Wie is Loekie uit de film Mensen van Morgen en waarom zou hij traag en langdurig gemarteld moeten worden door de Meedogenloze Jongen, daarbij geholpen door Reve, zoals hij fantaseert terwijl de dichtervorst de ‘ijdelheid en dwaasheid van enig dienstverband’ bespreekt?

Mensen van Morgen is een film van Kees Brusse (een ‘psycho-montage’ noemde hij het zelf) waarin dertien jongeren van negentien tot drieëntwintig jaar van verschillende afkomst praten over hoe zij tegen de wereld en het leven aankijken. 

Een van hen was Loekie Grishaver, een negentienjarige lefgozer die zich van de anderen onderscheidde door zijn onmiskenbaar Amsterdamse tongval en zijn openhartige uitspraken over zijn doen en laten. Hij had een tijdje in een jeugdgevangenis gezeten. In de film vertelt hij hoe hij een kind verwekte bij de vrouw van zijn vriend. In de kranten die over de film schreven, werd hij weggezet als nozem, volksjongen, boefje, delinquent, hoewel er ook oog was voor zijn milde kanten:

Loekie, de gisse, gevatte Amsterdammer, die er zo woedend op kan rossen, dat ze hem van rijkswege wilden verbeteren […]. Hij weet best, dat hij geen lekkere jongen is, maar als je als kind altijd tussen de bonje zit, gaat dat in je zitten, zegt hij zelf. En toch is die rauwe gast maar wat aardig.

Loekie gelooft ‘niet in God en ook niet in Lou de Palingboer’, zegt hij in de film. ‘Ik geloof wel in iets, ik geloof wel in een hogere macht, maar dus niet in God. Voor mij is er wel iets dat hoger ligt als ons, dat boven ons staat.’

Op 15 oktober ging Mensen van Morgen in première in tweeëntwintig Nederlandse steden, waaronder Sneek en Leeuwarden. Het is dus niet uitgesloten dat Gerard Reve, die een dag eerder in Greonterp aan ‘Brief Door Tranen Uitgewist’ was begonnen, de film heeft gezien, bijvoorbeeld in het Amicitia-theater in het vijftien kilometer verderop gelegen Sneek, een half uur rijden met de brommer. Erg waarschijnlijk is dit niet – er was dagelijks één vertoning om acht uur ’s avonds.

Reve was ook geregeld in Amsterdam waar de film draaide in Alhambra aan de Weteringschans, door de week om 14.15, 19.00 en 21.30 uur, op zaterdag en zondag om 13.30, 15.45, 19.00 en 21.30 uur. 

Volgens zijn biograaf Nop Maas wilde het schrijven van de brief niet erg vlotten en was hij half november op de helft. Pas op 1 december legde hij de kroontjespen neer. Een uitstapje tussendoor had zeker gekund, maar daar staat tegenover dat de geestesgesteldheid van de schrijver zich eind 1964 op een dieptepunt bevond. De stroom visioenen, uitweidingen, overpeinzingen en hallucinaties, zowel in de brief als in het eerder gememoreerde interview met Bibeb, lijkt dat te bevestigen. 

Begin november werd hij overvallen door een delirium. Toch was Reve niet per se aan huis gekluisterd. Vaak was hij in Amsterdam, bijvoorbeeld voor repetities van het televisieprogramma Zo is het toevallig ook nog eens een keer. Op 19 november gaf hij een lezing in Nijmegen.

Het ligt het meest voor de hand dat Reve over Loekie had gelezen en/of zijn foto had gezien in een krant. Noch de Leeuwarder Courant noch de Friese Koerier drukte bij zijn bespreking foto’s uit de film af, maar in eerstgenoemde krant werd Loekie omschreven als ‘een Amsterdamse volksjongen die wegens een knokpartij in een jeugdgevangenis heeft gezeten. „Je gaat er in als dominee en komt er uit als kraker”’. 

Het Parool plaatste een foto van Loekie met het onderschrift: ’Als iemand me vuil aankijkt begin ik meteen te slaan’. De uitspraak werd in het artikel onderstreept met de typering: ‘een Amsterdamse volksjongen die er snel op los timmert.’ Misschien vond Reve dat Loekie op hem leek omdat hijzelf ook gemakkelijk op de vuist ging.

Toen zijn ouders een dag na de première een kort geding aankondigden waarin ze een vertoningsverbod van de film eisten, prijkte het portret van Loekie op de voorpagina. ‘Die Brusse had zijn film wel eens voor de première aan mij kunnen laten zien,’ zei zijn moeder. ‘Mijn man en ik hadden ja of nee moeten kunnen zeggen. Nu is alles buiten ons om gegaan.’

De vader van Loekie Grishaver trok zich de uitspraken van zijn zoon in de film van Kees Brusse over zijn ‘asociaal nest’ zo aan, dat hij het aan zijn hart kreeg. De huisarts van David Grishaver (45) beval opname in het ziekenhuis en volledig isolement. Zijn vrouw hield alle kranten buiten zijn bereik.’

De rechter stelde de ouders in het gelijk: de film mocht in deze vorm niet meer worden vertoond. De laatste avond voordat hij uit de roulatie ging, trok hij volle zalen. Het duurde een half jaar voordat de filmproducenten en de ouders tot een vergelijk kwamen. Met enkele kleine ingrepen kwam Mensen van Morgen in maart 1965 weer in de bioscopen.

Wat prikkelde Gerard Reve om Loekie traag en langdurig te willen martelen? Had de jongen Reves haat opgewekt, of was het juist lust die zijn houding en zijn manier van uitdrukken hadden losgemaakt? Paste Loekie in het profiel van de jongens die hij, zoals hij Willem van Albada (Teigetje) aan de telefoon uitlegt, wilde aanhalen: ’geen jongens met literaire aspiraties of kapsones. Gewoon geile seksslaafjes, die zich door hem wilden laten bezitten […]. Het liefste wil hij dat ik daarbij aanwezig ben en ze ook bezit.’ Revisme in de praktijk.

Wilde hij zelf ‘de gemartelde zijn, en de begeerde jongen tot zijn meester en bestraffer maken en hem smeken vooral geen genade te doen gelden’, zoals Reve in ander bestek oppert in ‘Brief Uit Het Huis Genaamd “Het Gras”’?

We kunnen het niet weten, want Reve komt noch op de film, noch op Loekie terug.

Loekie Grishaver kwam in 1965 nog eens in het nieuws door een schietincident op de Amsterdamse Zeedijk. Hij kreeg bij een worsteling een schampschot in zijn been uit het pistool van een 48-jarige man die in hoger beroep werd veroordeeld tot anderhalf jaar met aftrek van voorarrest.

Op 9 augustus 1991 overleed Loek Bernard Grishaver, 46 jaar oud, onverwacht. Hij werd begraven op de Liberaal Joodse Begraafplaats “Gan Hasjalom” in Hoofddorp. Zijn moeder schreef in de overlijdensadvertentie: 

Veel zorgen heb je gegeven
Maar je was een deel van mijn leven
Wat zal ik je missen Loekie.

4

Het slot van ‘Brief Door Tranen Uitgewist’ doet denken aan het raaskallen waar het interview met Bibeb mee eindigt. Terwijl de visioenen en hallucinaties zich rap aaneenrijgen – Reve wordt een Gezicht gegeven, hij ziet in een huis aan een gracht een jongen en zijn moeder, herinnert zich hoe hij een jongen op het strand van Algeciras aftuigde, hij hoort zeevogels en ziet opeens de Meedogenloze Jongen in een kaki tent liggen – en de fles met brandewijn van lieverlee leegraakt, probeer ik het verhaal van ‘Nico’s reddingspogingen van een drenkeling in de Lauriergracht’ uiteen te rafelen.

Reve moedigt Verhoeven aan om het verhaal ‘van die man toen, in de gracht’ te vertellen. In een koude januarinacht had Verhoeven, die aan de Lauriergracht woonde, hulpgeroep gehoord. In het water, waar al een vlies ijs op lag, zag hij een drenkeling. Hij sprong te water en slaagde erin de half bewusteloze en zwaar beschonken man naar de kant te slepen en zijn hoofd boven water te krijgen, maar hij kon niet aan wal komen omdat die te hoog was. Hij riep eindeloos om hulp, wat erin resulteerde dat een man door een geopend raam riep: ‘Moordenaars! Ik wil slapen!’

Na ongeveer een kwartier was een 24-jarige schilderes langsgekomen, die zich onmiddellijk eveneens te water begaf, en toen stonden ze met hun drieën in de gracht.

Uiteindelijk werden ze door de politie op de kant geholpen, vervolgt Reve. ‘De drenkeling had er, blijkens een krantebericht van de volgende dag, het het leven afgebracht, maar Nico had nooit meer iets van hem gehoord.’ 

De schilderes was nog eens een keer langs geweest en had tot Nico, die meteen verliefd op haar was geworden, gezegd, dat ze het zo jammer vond dat ze niet eerder ter plaatse was geweest, want het was toch beter geweest als alleen zij de drenkeling was nagesprongen, in plaats van ‘zo’n oude man’. Nico was toen 35 of 36 geweest.

Laten we ervan uitgaan dat Reve het heeft opgeschreven zoals Verhoeven het hem vertelde. Het is een mooi verhaal. Een drenkeling, iemand (hij, Verhoeven dus) die tevergeefs te water gaat om hem te redden en ten overvloede een jonge vrouw die op het geroep afkomt en er ook in springt. Drie mensen in het ijskoude grachtwater.

Reve heeft het over een krantenbericht van de dag erna. Ik vind het op pagina 5 van Het Parool van woensdag 15 januari 1964 tussen berichten als: ‘Zeer veel aanrijdingen’ (‘Op het Amsterdamse Emmaplein slipte een bestelauto van Het Parool en ramde het hek van een huis’), ‘Prostituée bijna geraakt door kogel uit alarmpistool’ en ‘Twee chefs verlaten politie’. Een ingezonden mededeling laat weten dat gezellige mensen kolen stoken. Het eenkolomsbericht is gelardeerd met een foto van het meisje uit de kop:

Meisje redt zware man uit water

(Van een onzer verslaggevers)

AMSTERDAM, woensdag. — De negentien-jarige schilderes Leila Leeuwenberg, wonende op een zolderkamer aan de Lauriergracht in de Amsterdamse Jordaan, heeft vannacht het leven gered van de 43-jarige heer A. Papavoine, die in het water van die gracht was gevallen.

De schilderes heeft geruime tijd de zwaarlijvige drenkeling boven water gehouden, voordat zij hulp kreeg. 

Om half drie fietste Leila Leeuwenberg langs de Lauriergracht naar huis. Zij zag een man half in het water liggen, die bij nadere beschouwing weinig tekenen van leven gaf. ‘Ik hoorde blub-blub-blub en zag, dat lucht onder zijn overjas hem deed drijven.’ 

Het meisje zag in de omgeving niemand die haar kon heipen en stapte toen zelf de gracht in, waar zij langs de kant kon staan. Zij sjorde de man met veel moeite, (‘de natte kleren maakten hem nog zwaarder’) in een veiliger positie en begon om hulp te roepen. 

‘Een vrouw gooide een raam open en schreeuwde, dat ik stil moest zijn omdat zij niet kon slapen.’ 

Van die kant was dus geen steun te verwachten. Gelukkig bleek iemand de politie gewaarschuwd te hebben, zodat er agenten van het bureau Leidseplein arriveerden om drenkeling en redster uit het water te tillen. De man had zoveel water binnen gekregen, dat hij moest worden opgenomen in het Wilhelmina Gasthuis. Leila Leeuwenberg voelt zich uitstekend: ‘Het was helemaal niet koud, hoewel mijn kleren bevroren.’

Dit verhaal wijkt nogal af van wat Reve vertelt: de schilderes is niet 24 maar 19 jaar oud, niet een man opent het raam, maar een vrouw en van een derde redder, al dan niet te water, in casu Nico Verhoeven, is in het geheel geen sprake. Hoe kan het dan dat Verhoeven deze geschiedenis zo gedetailleerd opdist? Heeft hij zich het verhaal toegeëigend, aan Reve verteld en heeft Reve het op zijn beurt mooier gemaakt dan het was?

Maar we hebben een naam: Leila Leeuwenberg. In De Telegraaf, die op 16 januari over het voorval berichtte – en als detail toevoegt dat het meisje zich alvorens in de gracht te springen van haar mantel ontdeed – heet zij Leida. De Nieuwe Haarlemsche Courant geeft haar de voornaam Laila. We hebben in elk geval iets om te googelen.

Dat levert al snel Aleida Leeuwenberg op, een schrijfster die in 1972 met man en twee kleine kinderen op een tjalk naar Frankrijk is gevaren. In 1976 publiceerde zij bij De Bezige Bij de brievenbundel Uit het barre land waarover Reinjan Mulder in NRC Handelsblad schreef: 

Tijdens het lezen van de eerste zestig bladzijden zat ik me maar steeds af te vragen wanneer het nu eindelijk eens begon. […] Na de eerste zestig bladzijden begreep ik dat het wel nooit meer zou beginnen en ik vroeg me af wanneer het nu eens op zou houden.

Alfred Kossmann was in Het Vrije Volk wat minder zuinig:

Aardige lektuur. Aleida Leeuwenberg is, met permissie, heel vitaal aan het zeuren, en dat is best vermakelijk. Haar stijl heeft ze duidelijk ontwikkeld door lektuur van Gerard Kornelis van het Reve, maar ze is haastiger en minder gedetailleerd.

Opmerkelijk, die vergelijking met Reve.

Op haar website vol met schilderijen, verhalen en gedichten, vind ik een e-mailadres. Ik stuur een bericht met de vraag of zij het was die indertijd in de Lauriergracht sprong om een drenkeling te redden. Ze antwoordt die avond nog: ‘Jawel, dat was ik.  Nu geen tijd, ik ga morgen lezen.’ De volgende ochtend krijg ik een uitvoerige mail die ik hier in zijn geheel weergeef omdat ik heb moeten beloven dat ik niets aan de tekst zou veranderen:

Het ging zo: ik fietste vlak na de sluitingstijd van cafe’s – 1 uur dus – naar huis. Het vroor een beetje. Er lag geen vlies ijs. Voor nummer 10, op de Lauriergracht, zat een man met grijs haar, gekleed in een ochtendjas, aan de kant te roepen. ‘Heb je weer zo’n gek’, dacht ik. Midden in de gracht dreef een matras (dacht ik). Toen zag of hoorde ik dat er luchtbellen uit die matras kwamen – het was een persoon. Die man aan de kant zou er niet ingaan, die opa, wist ik. Ik ging er dus zelf in.

Gelukkig was de drenkeling zo bezopen dat hij niets meer deed. 

Aan de kant kon ik staan, ik trok zijn hoofd boven water en hoorde blublub laamenieverzuipe.

We trokken samen aan de man, maar hij was veel te zwaar.

Uit een open raam klonk de kreet: ‘Kop dicht, zo kenne me kindere niet slape!’

Toen klonk de sirene van de politie, er gingen wel tien deuren open en ineens stond de kant vol mensen. Het heeft mij geleerd dat je niet help moet roepen maar brand, dan komen ze wel om hun auto’s weg te zetten. En misschien helpen ze ook nog.

De drenkeling werd op de kant getrokken en afgevoerd, een agent tilde mij er uit.

Samen met de man in de ochtendjas – Nico Verhoeven – en die agent gingen we het huis van Nico in. De agent had een pak droge kleren: een knalgele trui en een broek van een jacket, maat XXL – het is echt waar!

Vanaf die dag ging ik af en toe koffie drinken bij Nico.

Maanden daarna kreeg ik van iemand een nummer van het tijdschrift Tirade. Daarin stond de versie van Reve – die bevriend was met Nico, en die toen om de hoek woonde, in de Eerste Rozendwarsstraat.

Nico zat er mee omhoog. Reve had mij 5 jaar ouder gemaakt, en had Nico ook in de gracht gezet, om het allemaal nog pijnlijker te maken.

Nico: ‘Schrijvers! Daar moet je niet mee omgaan!! Ze verzinnen maar wat!’

‘O, is dat zo? Ik ken geen schrijvers. En ik lees alleen maar de krant.’

Dit gesprek heeft zich in diverse varianten herhaald, totdat ik zei: ‘Hou nou eens op over schrijvers. Als jij maar nooit wat schrijft! Dan kunnen we met elkaar omgaan.’

Ach, hij was aardig, die Nico.

Verder: ik gebruik steeds vaker mijn echte naam: Aleida. Toen ik aan mijn broer werd voorgesteld – hij was nog geen twee jaar – maakte die er Leila van en mijn moeder, een aandachttrekster, hield dat er in. Maar mijn vaders familie is er nooit in meegegaan. Mijn vader hield zich op de vlakte door Lei te zeggen.

Ik vroeg of zij Reve ooit had ontmoet, waarop Aleida Leeuwenberg antwoordde: 

Nico had een huisje in Greonterp. Gerard Reve woonde daar vlakbij, in die tijd. Ik ben een keer bij hem binnen geweest, om zijn telefoon te gebruiken. Een noodgeval: er was een boom omgewaaid. Die was net niet op Nico z’n huisje gevallen maar had wel pannen van het dak geveegd. Contact was er niet, tussen Gerard en mij.

Heeft Nico Verhoeven het verhaal aan Gerard Reve verteld zoals het werkelijk is gebeurd? Het is niet ondenkbaar dat Reve de juiste toedracht al uit de krant kende, voordat Verhoeven er met hem over sprak. Had die zich een heldhaftiger rol aangemeten, dan was hij gemakkelijk door de mand gevallen. Bovendien zat Verhoeven, schrijft Aleida Leeuwenberg, omhoog met de versie die Reve van het gebeurde gaf in Tirade.

Alles wijst er dus op dat Reve deze geschiedenis bewust heeft verfraaid, je zou zeggen: zoals het een schrijver betaamt. Het ligt er maar aan, zegt hij, als Nico en hij in Greonterp de laatste halve liter brandewijn soldaat maken, ‘hoe of je het brengt, want het is goud waard.’ 

‘Schrijvers! Daar moet je niet mee omgaan!! Ze verzinnen maar wat!’

De achternaam van de drenkeling trouwens, Papavoine, stond wel vaker in de krant. Er was een kraanmachinist die zo heette wiens vinger werd afgekneld, een vrouw met die naam stapte van een rijdende tram en kwam ten val, een wielrijdster werd aangereden door een auto. Vaak ook was een Papavoine de prijswinnaar van de zaterdagpuzzel of het cryptogram.

Frank van Dijl

***

Dit is het tweede deel van het negende verhaal van een serie over de brieven in Op weg naar het einde en Nader tot U.

Foto 1969 Joost Evers / Anefo / Nationaal Archief, CC0.

Deze essays verschijnen, voorzien van voetnoten en personenregister, in gelimiteerde oplage in boekvorm bij Uitgeverij Fragment. Alle eerder verschenen delen zijn uitverkocht. Voorjaar 2024 verschijnt: ‘Ik moet weer aan het werk. Echt hoor, mijn boek moet af’. Over Brief in de nacht geschreven en Brief uit het huis genaamd Het Gras van Gerard Kornelis van het Reve.