Omweg naar jou en mij

De Awater Poëzieprijs is gewonnen door Idwer de la Parra met zijn bundel Vlerk. Deze aanprijzing zegt veel: de jury bestaat uit vele kenners. De bundel zelf ziet er niet overweldigend uit: klein, slechts 37 gedichten, een zwarte voorkant met een soort schets van een papier dat tot een vleugel is verfrommeld. Een anonieme lezer in een boekwinkel zou eraan voorbij kunnen lopen. Fijn dat deze bundel een prijs heeft gewonnen, want de gedichten waren anders aan mijn aandacht ontsnapt.

De gedichten lijken allemaal eenzelfde soort opzet te hebben: het begint met een beschrijving van een omgeving, van natuur, en het eindigt met een emotie, gedachte of vaststelling van een ik of een jij. Het is alsof de gedichten eerst de juiste sfeer willen scheppen, met een natuuringang, om de lezer te bereiken. Soms juist door een contrast, zoals in het openings- en titelgedicht:

Vlerk

Dit stoort me, ze schreef me
en noemde me vlerk, ik las
in dat woordje geen ja en geen nee
– ze vervolgde dat overal heuvels
met paden verrijzen, dat iedere maan
via iedere berk het donkere
pad zal beschijnen, dat stormen
en wurgende klimmers welzeker
takken gaan breken, waar vast
mooie nestjes uit groeien, het fluiten
dat ooit uit die eitjes zal klinken – dat wij
al die dingen maar beter niet samen
bezingen. Ik droomde vannacht
de omtrek van gemis; hoe iets wat niet
aanwezig is, in de weg kan staan.
Nou, wanneer je zo ontwaakt,
dan moet je wat. Diep nadenken
over de betekenis.

Er is een zij die aan de ik schrijft, misschien een liefdesbrief, misschien moet de brief een gesloten vraag beantwoorden (wil je mijn geliefde zijn). Het antwoord: je bent een vlerk, geeft geen antwoord. Het kan betekenen: je bent een vlerk, en daar houd ik wel van, of: je bent een vlerk en desondanks wil ik je geliefde zijn, of: je bent een vlerk, donder op, enzovoorts. Na het gedachtestreepje volgt een symbolische natuurbeschrijving, dat ritmisch klinkt als een klok. Het kan wat onzinnig zijn, want er is maar één maan, gaat een klimop echt een tak breken (hoewel, De la Parra is ook hovenier, die weet dat misschien, of zijn de klimmers mensen, dieren?), maar dat maakt niet uit. Je wordt meegesleurd, misschien door de herhaling van ‘iedere’, misschien doordat ‘klimmers’ doorklinkt in ‘klinken’, misschien vanwege de subtiele beelden: er zijn heuvels die we over moeten, het pad is donker, maar er is hulp (van manen en berken), er is een toekomst met kinderen (‘het fluiten / dat ooit uit die eitjes zal klinken’). Een lezer zou kunnen denken: dit is de vrouw van mijn dromen! Na het nieuwe gedachtestreepje ‘dat wij’ en de lezer wacht vol anticipatie op een ‘ja’ waar de ik al sinds regel 3 op wacht. Dan de ontgoocheling: ‘beter niet samen’, met een functionele afbreking, subtiel binnenrijm met ‘bezingen’, nog extra schrijnend: de zij wil niet alleen geen relatie met de ik, zelfs wil ze ‘al die dingen maar beter niet samen / bezingen’. ‘hoe iets wat niet / aanwezig is, in de weg kan staan’ laat een lezer even stil staan bij alles wat de lezer, in zijn afwezigheid, in de weg zit. Of je moet nadenken over de betekenis weet ik niet, maar even wat langer mijmeren over dit gedicht lijkt me een weldaad. Soms wordt het verbloemd sensueel, zoals hieronder:

Dat de minste bries al een vorm is van spoelen
en dat je turend het enige bent, met je roerloze blik,
dat een ijkpunt wil wezen, een ik – hoe de twijgen bewegen,
de bosrand niet hard is en halfschaduw woord

dat niet half begrijpt hoe warrig de zaak is, en vormen
maar blijven veranderen binnen één begrip.
Elk woord is een ramptoerist – híer zijn de dwazen,
ze drommen weer samen en scheppen betekenis.

Ze geven je mezen (de leeuwerik is te beladen) en ginds
In het veld bij een schitterend kreekje veroorzaakt het briesje
een rilling, gaat liesgras gekieteld te water. Je snapt

het verbloemd sensuele, je weet dat je tuurt naar een taal,
en toch blijf je zoeken, begint iets te voelen – maar och,
vlezige, je speelt het natuurlijk weer kwijt.

Het platslaan van dit gedicht is misschien juist waar het gedicht zich tegen verzet. Het lezen van een gedicht (‘je tuurt naar een taal’) kan een sensuele ervaring geven (‘Je snapt // het verbloemd sensuele’). Het gevaar is dat je een gedicht te ver wil uitpluizen (‘en toch blijf je zoeken’) en zo het gevoel dat het gedicht eerst opriep, te verspelen (‘je speelt het natuurlijk weer kwijt’). Dus verzet ik me hier tegen het verlangen te begrijpen wat er precies over taal en woorden wordt beweerd, wil ik niet de ‘vlezige’ zijn. Een ander voorbeeld van de gang van natuuringang naar de ingang naar de ik:

Nevelslierten en ragfijne dauwdruppels,
zweefvlieg in sluimerstand, de boktor traag
nu de dag nog niet warmt – hoe het vocht
steeds verdampt en weer terugglijdt langs sprieten,
het op en weer neer, en van roerloos naar vliegen.
Een dubbelheid huist in dit water, het maakt
wat leeft lenig, veroorzaakt een zwaarte –
een tak moet zich stutten om verder te reiken,
en ik moet vaak liegen om iets te verkrijgen.

Wat roepen al die natuurbeschrijvingen op? Een zweefvlieg kan vliegen, maar ook sluimeren, gaat ‘van roerloos naar vliegen’. Er is vocht dat ‘steeds verdampt en weer terugglijdt’. Het komt over als maar een beetje vooruit kunnen, en daarna weer terugkeren naar het begin: je komt niet vooruit. Ook de tak ‘moet zich stutten om verder te reiken’ en moet dus eerst zijn huidige situatie bestendigen om verder te kunnen komen. De laatste regel past daar niet helemaal bij. De ik moet liegen om iets te verkrijgen: is liegen dan te vergelijken met sluimeren, roerloos zijn, stutten? Is iets ‘verkrijgen’ te vergelijken met vliegen, verdampen, reiken? Dan gaan er vele betekenisdeurtjes open, en kan er lang gekauwd worden op dit gedicht. De bundel eindigt open, met een agressieve suggestie:

Kijkend naar de dingen om me heen,
en het lijkt alsof in mijn lot het volgende ligt besloten,

alsof de dingen met hun vormen me dwingen
vast te houden aan dit lot, en dus ook

aan het volgende – om mij heen
gaan misschien te weinig dingen kapot.

Eigenlijk staan de dingen stil.
Ze laten het aan mij.

Een mens kan blijkbaar meer dan één lot hebben, want er is een volgend lot, dat in het huidige lot besloten ligt. Het lot, wat dat ook moge zijn, is wat lastig te bevechten, maar gelukkig kunnen dingen wel kapot gemaakt worden. Of de ik nu aan het slopen gaat, blijft open, misschien gaat hij diep nadenken, het verspelen, liegen om iets te verkrijgen.

Erik-Jan Hummel

Idwer de la Parra – Vlerk. De Bezige Bij, Amsterdam. 48 blz. € 19,99.