De verstandige vrouw en de kat

Als je een zin schrijft in de derde persoon, bijvoorbeeld ‘hij ging het café binnen’, neemt iedereen aan dat je het over iemand anders hebt. Een echte persoon of een verzonnen personage. Je kunt ook je eigen handelingen en gedachten toeschrijven aan een ‘hij’ of een ‘zij’, maar dat is minder gebruikelijk. Men zal je er niet direct van verdenken.

Als je schrijft ‘ik ging het café binnen’, klinkt dat waarheidsgetrouw. Zeker in een stukje zoals dit – ik heb het nu even niet over een roman in de ik-vorm. Alleen hoeft het helemaal niet waar te zijn. Je kunt schrijven wat je wil. ‘Hij liegt of dat het gedrukt staat’ is niet voor niets een (Antwerpse) uitdrukking.

Als ik schrijf dat het 22u.30 is, dat ik naar een aria van Nicola Porpora luister op de klassieke radiozender Klara en dat de kat op de stoel naast de mijne ligt, kunnen jullie dat niet controleren.

Is het waar of niet? Niet helemaal, want de kat is net op de grond gesprongen en ik hoor het geritsel van de vocht absorberende korrels in de kattenbak (tenzij ik heel erg hard zit te liegen). Daar houdt het niet mee op. Zelfs als ik de waarheid vertel – dat heb ik net gedaan – is er het persoonlijk voornaamwoordje ‘ik’.

Ik, de schrijver van deze tekst, mag dan naar Porpora zitten luisteren – de kat springt intussen weer op de stoel en zegt ‘mraw’ – maar als ik ‘ik’ schrijf, bedoel ik dan echt mezelf? Waarschijnlijk wel, verwijzend naar de sinds kort 65-jarige en recentelijk gepensioneerde weduwnaar die ik ben. Een man in een al met al weinig benijdenswaardige situatie, verzot op barokmuziek en de aaibaarheid van katten (ik schrijf opzettelijk niet ‘poezen’).

Een man (voor jezelf blijf je altijd een jongen) die met onverdund plezier terugdenkt aan zijn etentje van gisteravond met een intelligente (en mooie) vrouw. Die vond zijn laatste stukje maar niks en gaf hem dat ondubbelzinnig te verstaan – op zo’n charmante manier dat hij het zelfs met haar eens dreigde te worden.

Ik ben natuurlijk nòg van alles. Een primaat met rugklachten en een grote woordenschat. Of een producent van onzin en winden. Het is maar hoe je het bekijkt. De letters ‘i’ en ‘k’ dekken dat allemaal als ze aan elkaar geschreven zijn. Alleen: is dat ook zo als het o zo onschuldige woordje voorkomt in een tekst?

Iedereen die ‘ik’ leest, stelt zich daar iemand anders bij voor die vooral uit hem- of haarzelf bestaat, meer dan uit mij. En ik kan mijn hele zelf, mijne hele ‘zijn’ niet in de twee letters kwijt. Zodra ik ‘ik’ schrijf en die ik iets laat denken, doen of beleven, heb ik op papier of op het scherm een identiteit gecreëerd die niet meer met mijn reële ik samenvalt.

‘Je est un autre’, schreef de Franse dichter Rimbaud al. Je kunt jezelf, je bestaan, niet schrijven. Je kunt ‘ik’ schrijven en dan nog een boekdeel, zonder in de buurt te komen. De ik-op-papier is onvolledig en iemand anders dan jezelf. Maar hij is ook vrij van alles wat je in de werkelijkheid beperkt. Je kunt hem gebruiken om te liegen, om onverantwoordelijk of immoreel te zijn, avonturen te beleven die ver buiten je bereik liggen.

De ‘ik’ in mijn vorige stukje, zeg ik in gedachten aan de mooie vrouw, was ik niet. Wat hij dacht, ach, dat was omwille van het stukje. Niets om je druk over te maken. En de kat? Die ligt intussen te slapen. Ze snurkt een beetje, het is bijna niet hoorbaar.

Jan Lampo