Tasten in het duister

Het is een piepklein boekje waarin een grote literaire vraag wordt gesteld: hoeveel Middelnederlandse ridderromans zijn in de loop der eeuwen verloren gegaan? En welke methoden zou je kunnen gebruiken om daar, al is het maar bij benadering, enige zicht op te krijgen? Het is deze vragen die Mike Kestemont en Folkert Karsdorp stellen in hun boekje Het mysterie van de verdwenen ridderromans.

Iedereen die zich met literatuur uit een ver verleden heeft bezig gehouden, zal het zich wel eens hebben afgevraagd: stel dat het enige manuscript van Beowulf niet op tijd uit de brandende bibliotheek van Sir Robert Cotton was gered in 1731, hoe zouden we dan nu kijken naar Oud-Engelse poëzie? Of als deel II van de zogenoemde Middelnederlandse Lancelotcompilatie, vol origineel Nederlandstalige verhalen over Koning Arthur, gebruikt was om het haardvuur mee aan te steken, het lot van een boek vol Middelengelse ballades (de z.g. Percy Folio), waarvan nu alleen de bovenste helft van de bladzijden resteert? En als Madoc, een werk waar Willem, de schrijver van Van de vos Reinaerde, naar verwijst, niet spoorloos was verdwenen? Gelukkig zijn delen van sommige middeleeuwse boeken later gebruikt om weer andere, modernere boeken mee te verstevigen, zodat we soms even een glimp opvangen van wat er ooit was. Voor het Engelse taalgebied heeft R.M. Wilson in 1952 in zijn The Lost Literature of Medieval England getracht het verloren gegane werk in kaart te brengen op basis van verwijzingen in overgeleverde werken; Mike Kestemont en Folgert Karsdorp daarentegen gaan te rade bij de ecologie voor het antwoord op hun vraag hoeveel ridderromans verloren zijn gegaan.

De twee geleerden (Kestemont is hoogleraar aan de universiteit van Antwerpen met als specialisme Computional Text Analysis; Karsdorp is verbonden aan het Meertens Instituut als onderzoeker Computational Humanities en Culturele Evolutie) beginnen hun betoog in een badinerende stijl (‘Je hebt vast wel eens gehoord van …’) met essentiële informatie over middeleeuwse boekproductie en het verschil tussen ‘verhaalverlies’ (tekst) en ‘boekverlies’ (tekstdrager), en hoe het probleem om iets te vinden dat er niet is, op basis van wat er nog wél is, bij benadering opgelost kan worden. Daarvoor gebruiken ze het ‘ongeziene soortenmodel’ van de Taiwanese biostatistica Anne Chao. Daarmee kunnen weliswaar geen exacte aantallen van verloren werken berekend worden, maar kan wel een schatting gegeven kan worden van de minimale omvang van het ongeziene werk. Berekend volgens dit model (in zijn geheel afgedrukt als Bijlage 1), zouden er, behalve de 75 werken in het Middelnederlands die zijn overgeleverd, er nog 77 hebben bestaan. In totaal zouden er dus 152 in het Middelnederlands geschreven ridderromans zijn geweest. Dat zijn er meer dan Frits van Oostrom vermoedde (rond de 100), en veel meer dan de schatting van Herman Pleij, die ooit stelde dat, omdat de tekst op gevonden fragmenten vaak herleid kan worden tot nog bestaande werken, er misschien helemaal niet zoveel is verdwenen.

Is er in de Lage Landen meer verdwenen dan elders? Dat is de volgende vraag die gesteld wordt. Daarvoor werd een inventarisatie gemaakt van handgeschreven ridderliteratuur in het Nederlands, Engels, Frans, Duits, IJslands en Iers. Daaruit kwam naar voren dat er van de Duitse, IJslandse en Ierse verhalen minder verloren zijn gegaan dan van de andere drie talen. De reden die wordt aangevoerd is dat in deze groep de nadruk lag op veel kopieën van een beperkt aantal teksten, terwijl het in het Nederlands, Frans en Engels vaak gaat om werken die slechts één of enkele malen werden gekopieerd. Dit wordt helder geïllustreerd met de digitale 3-2-1 regel: zorg voor 3 kopieën, op minstens 2 verschillende gegevensdragers, waarvan 1 kopie op een andere locatie wordt bewaard, als je het risico van verlies zoveel mogelijk wil beperken.

Tot slot wordt de niet onbelangrijke vraag gesteld of de nog bekende werken wel representatief zijn. Want wat niet zichtbaar is, telt niet mee. Hier wordt een vergelijking gemaakt met keuzes, gemaakt in archieven bij een zoektocht naar historisch interessant materiaal, waarbij het gevaar bestaat dat stelselmatig bepaald materiaal, bijvoorbeeld over vrouwen of minderheden, als niet interessant terzijde wordt geschoven. In zijn algemeenheid is dat misschien zo, maar hier gaat deze vergelijking niet op; de verdwenen ridderromans kunnen niet over het hoofd worden gezien, ze zijn er gewoonweg niet meer. De laatste zin van het boek doet dan ook nogal gratuit politiek-correct aan: het gepresenteerde ongeziene-soort-model kan helpen om een ‘evenwichtiger en inclusiever begrip van de geschiedenis’ te bereiken. Maar de verloren ridderromans worden niet veronachtzaamd, ze zijn weg, onvindbaar, opgelost in de mist der tijden.

Mike Kestemont en Folkert Karsdorp hebben hun bevindingen eerder en uitgebreider gepubliceerd in het gerenommeerde tijdschrift Science, nummer 375 (2022), pagina’s 765-769, met fraaie illustraties, zoals aangegeven in de verantwoording. De diverse bijlagen en bibliografie completeren deze mooi uitgegeven, voor een algemeen (studenten-) publiek geschreven uitgave, die bovendien nog voorzien is van foto’s van twee handschriften en een rijtje fragmenten op mooi, glanzend papier, ook weer uitgebreid verantwoord op pagina 45. Een onderzoek en een uitgave om U tegen te zeggen.

Thea Summerfield

Mike Kestemont en Folgert Karsdorp – Het mysterie van de verdwenen ridderromans. Letterwerk, Borgerhout. 59 blz. Є 16,50.