Wat lang vanzelfsprekend was verliest zijn geldigheid

‘Bescheidenheid was hier de hoogste deugd. Hoogmoed bijna de ergste zonde.’ Sanne Huysmans volgt in haar nieuwe roman Iemand moest het doen de kleine luiden van de onbeduidende Kapelstraat in een fictief Vlaams dorp. Het zijn geen mensen die de vooruitgang belichamen, zonder hen draaide de wereld onbekommerd voort. Niemand zou het merken als ze er niet waren, maar toch hebben hun bestaantjes een betekenis. Zeker als die stilistisch zo begaafd verwoord worden als hier.

Huysmans begint haar roman in oude tijden, toen de mensen al angstig opkeken bij het bericht dat er elektriciteitskabels gelegd zouden gaan worden. Armoedige tijden ook, nog zonder goede waterleiding en riolen. Vuur was er voor warmte en voor licht. Het was te doen, dus wilde niemand anders. En zo plant Huysmans meteen de gedachte dat de doorsnee mens van nature conservatief is ingesteld. Wat werkt moet je niet willen veranderen.

Toch is dat wat er gebeurt in de Kapelstraat, waar nog lange tijd de Moeder Gods het leven van eenieder vanuit een veldkapelletje in de gaten houdt. Tijden veranderen, zelfs daar. De eenvoudige mensen van destijds kregen eenvoudige levenslessen van hun eenvoudige ouders mee en gaven die eenvoud ook weer door aan hun kinderen. Verandering en dat wat als vooruitgang wordt gepresenteerd komt altijd van buiten, waar enkelingen zich niet laten tegenhouden.

Een denkende boom, die af en toe het leven in de Kapelstraat becommentarieert, heeft ook zijn twijfels bij de term vooruitgang. Hij ziet eerst het steen, daarna het asfalt oprukken, ziet collega-bomen sneuvelen en vreest het ergste. Wat lang vanzelfsprekend was, verliest zijn geldigheid. Huysmans schetst de gevolgen in de schemerige levens van de bewoners van de straat scherpzinnig en ook nog eens met opmerkelijke stilistische vindingrijkheid. Bij elke ontwikkeling en elke dialoog weet ze telkens verrassende bewoordingen te vinden, die deze plotloze zedenschets trefzeker behoedt voor saaiheid. Het Vlaams biedt daarbij een wondertuin aan mogelijkheden.

Wat gebeurt er? Wel, de dagelijkse dingen, die miljoenen ‘gewone mensen’ door de eeuwen heen hebben meegemaakt en nog steeds meemaken. Het geworstel om genoeg geld te verdienen, een beetje eetbare maaltijden op tafel te krijgen, soms fijne, dan weer ergerniswekkende contacten met straat- en dorpsbewoners, niet in de laatste plaats de onvermijdelijke buren. Er wordt geloerd, gekonkeld en geroddeld, dus er is altijd wel wat aan de hand. Nooit hemelschokkend, maar toch diep ingrijpend in de, zeker in de vervlogen jaren, goeddeels statische levens.

De uiteraard naar de Moeder Gods vernoemde Maria in de roman is een van de vele brave, prevelende vrouwtjes, die dagelijks kaarsjes brandt, bij het koor zingt en als uitspatting graag een beetje fietst. Toen ze vijftig jaren meegezongen had in het koor, kreeg ze van meneer pastoor een medaillon. Haar vooruitgang was het gaan gebruiken van kaarsen die dubbel zo lang branden in het veldkapelletje.

Pol is een andere bewoner. Omdat hij niet als zijn vader ‘naar de fabriek’ wilde, werd hij vuilnisman. Vijfentwintig jaar achter de vuilniskar en daarna achter het stuur. ’Pol had geen kinderen, maar hij zaaide. Sla en erwten en natuurlijk tomaten’. Hij is een typische eenzaat, wiens enige ‘contact’ van betekenis bestaat uit het aanroepen van zijn overleden moeder. Hij ziet haar om zich heen in de vorm van langsvliegende of -scharrelende dieren. Soms herkent hij haar in een mot, soms in een duif of konijn, het maakt hem niet uit, als ze maar in zijn buurt is, hem in zekere zin leiding blijft geven.

Je kunt je afvragen of zulke excentrieke dorpstypen nog bestaan. Ook in Huysmans’ fictieve dorp worden bouwprojecten uitgevoerd, fuiven georganiseerd, sportwedstrijden, wordt de weg geregeld opgebroken voor de aanleg van nog meer buizen en leidingen. Er komt zelfs bij iedereen een internetaansluitpunt, maar ‘u bent niet verplicht om een internetabonnement te nemen’, zegt de man van de nutsmaatschappij. Gelukkig maar, want ‘ik moet er niks van hebben. Hier liggen genoeg kabels.’

Soms dwalen de gedachten terug naar vroeger, toen er gevochten werd om de schaarse vis voor vrijdag visdag. Naar de kindersterfte, de mortaliteit onder fabriekswerkers en naar het gebrek aan voedsel, waardoor zelfs brandnetels een uitkomst bleken. Het lukte in de loop van de jaren slechts een enkeling om het dorp voorgoed te verlaten. De blijvers relativeerden dat graag:

Wie weet had hij dan elke dag de trein naar Brussel moeten nemen. Hij wist niet of hij dan beter af was geweest.

Huysmans’ roman is daarmee een aandoenlijke kroniek van mededogen, doorspekt met prachtige woorden als kwastig, snokken, achternoen en ambetant. Even onvergelijkbaar met onze moderne levens als juist vergelijkbaar. Nog steeds helpen we elkaar of kunnen we elkaar niet uitstaan en nog steeds worden ook wij af en toe verleid door het domme idee dat vroeger alles beter was.

André Keikes

Sanne Huysmans – Iemand moest het doen. Koppernik – Amsterdam. 224 blz. € 22,50.