‘en hop weer een artikeltje klaar waarin nooit iets wezenlijks stond’

‘Onfatsoenlijk en luxueus’ noemt Louis Couperus de nieuwe boekband van zijn De stille kracht, in gebatikt katoen en fluweel, in een brief aan zijn uitgever. In de novelle Onfatsoenlijk en luxueus van Coen Peppelenbos voelt de boekenverzamelaar Chris Vos een bijna overspelige liefde voor deze luxe fluwelen band van Couperus, die hij bij toeval ontdekt in de boekenkast van een weduwe, bij wie hij schilderijen inventariseert voor het Groninger Museum. Met onderkoelde humor beschrijft Peppelenbos hoe de bijna onzichtbare man op slinkse wijze toegeeft aan deze verleiding en daaraan genadeloos ten onder gaat.

Als een Frans Laarmans blinkt Chris Vos uit in onopvallendheid. Zelfs de automatische deuren van het Groninger Museum blijven gesloten als hij voor zijn werk naar binnen wil. Als adviseur verstaat hij de kunst om allerlei kostbare schilderijen van oudere mensen naar het museum te praten. Misschien heeft zijn onzichtbaarheid ook voordelen, want hij weet exact een bepaalde terughoudendheid in acht te nemen om een weduwe zover te krijgen bijna haar volledige collectie aan het museum te schenken. En daar ziet hij in de kast het bijzondere exemplaar van Couperus’ De stille kracht. Het gaat hem niet om het verhaal, maar om de bijzondere band, ontworpen door kunstenaar Lebeau. Thuis heeft hij enkele minder kostbare banden van dit werk staan en hij overweegt om tijdens zijn volgende bezoek een van die banden om te ruilen voor het begeerlijke exemplaar.

Als lezer herken je de verleiding: het object van lust zó voor op het oprapen! De weduwe schenkt hem bijna alles voor het museum, maar hij wil eigenlijk vooral dit boek, voor hemzelf, en dat durft hij natuurlijk niet te vragen. Je voelt de spanning: zal het hem lukken het werk te bemachtigen? Het blijft niet alleen bij deze verleiding. Chris heeft zijn partner Adriaan verloren en via een datingapp komt hij in contact met een student kunstgeschiedenis, Gio, die een vergoeding van 100 euro vraagt voor seks. Gio weet van alles te vertellen over de kunstwerken die bij Chris aan de muur hangen. Er ontstaat een bijzondere relatie, die onder druk komt te staan als blijkt dat Gio ook nog iemand anders is.

Tussen de regels door lees je kleine uithalen naar de kunstkritiek waar recensenten elkaars stukken gemakzuchtig overnemen en weinig passie tonen:

[…] en nu hij vaker bijdragen van anderen bestudeerde, zag hij meer dan ooit de nietszeggendheid van de formuleringen in de kunstwereld. Je kon een leven lang toe met een handjevol termen die je met veranderende bijvoeglijke naamwoorden in verwisselbare volgordes kon zetten – lijnvoering, kadrering, kleurgebruik, losse toets, focus, beeldtaal, bevreemding, spanningsveld, patronen, urgentie, vlakverdeling, spel en licht, dieptewerking en ga zo maar door – en hop weer een artikeltje klaar waarin nooit iets wezenlijks stond.

Hierin is wellicht milde (zelf)spot van Peppelenbos te lezen over het altijd maar doordraaiende literaire weblog Tzum. Misschien gelijkt hij Elsschot, die een alter ego vond in Laarmans, de man die ook steeds in de verleiding komt te ontsnappen aan zijn eigen onbeduidendheid, maar net niet genoeg de kunst verstaat om zich dusdanig te onderscheiden dat hij groots en meeslepend zal leven. Chris Vos wil heel graag een boek over Lebeau schrijven, maar hij weet dat het hem nooit zal lukken, omdat Lebeaus leven geëindigd is in Dachau en hij zich er niet toe kan zetten om over de oorlog te schrijven:

Ondanks alle goede bedoelingen van de makers zat er altijd een vals randje koketterie aan vast. De enige boeken die hij over de oorlog kon lezen, waren getuigenissen. Die verschilden van aard, maar kwamen het dichtst in de buurt van de werkelijkheid, terwijl elke fictionalisering achteraf altijd een onverdraaglijk commercieel zweem in zich droeg. Dat gold ook voor de hele industrie aan non-fictiewerken over de concentratiekampen. Ze beloofden het ‘ware verhaal’ en herhaalden slechts de kapitalisering van het leed.

De ironie wil dat deze sobere novelle nu juist niet gaat over de bescheiden Elsschot, maar over een boekband van de grote Couperus, bekend om zijn rijke, haast overdadige stijl, en kennelijk ook om zijn luxueuze fluwelen boekbanden. In het middendeel van de novelle lees je vanuit Couperus zelf, die per trein afreist naar – je kunt het je bijna niet voorstellen – Groningen (terwijl hij nota bene in dezelfde reistijd ook in Parijs had kunnen zijn!) om daar in de armen van Cupido te vallen aan wie hij later zijn bijzondere fluwelen band zal sturen. Misschien is dit tussendeel nodig voor het verhaal, maar het kan geen serieuze poging genoemd worden daadwerkelijk in Couperus te kruipen en zijn stijl overtuigend te evenaren. De kracht van de novelle zit vooral in dat eerste deel, waar Peppelenbos net als zijn hoofdpersoon uitblinkt in onderkoelde terughoudendheid.

Stijl is overigens een belangrijk motief in de novelle. Er is kritiek te lezen op uitgeverijen die schrijvers aansporen elementen in hun werk te accentueren die goed in de markt liggen, zoals seks en ‘coming-out’. De stijl doet er niet toe. Daar letten de redacteuren wel op: ‘Ik moest de scènes iets uitsmeren, meer details toevoegen. Dat kan die ghostwriter toch wel doen? Ik lever het inhoudelijke verhaal.’ Een grote grap is daarom de opvallende spelfout in de brief van onze Couperus aan zijn uitgever: ‘Hulde aan allen, die er aan hebben meêgewerkt. En Fidessa’s kopje vindt ik ook allerliefst.’ Met een kleine zoektocht op internet is vast te stellen dat de fout in de werkwoordspelling toch echt van de grote meester is.

En toch, en toch, voel je tussen de regels van deze ironische novelle door, dat hier de kunst van het leven zit: je ondanks je eigen nietigheid overgeven aan welke passie dan ook, op het gevaar af roemloos ten onder te gaan.

Dietske Geerlings

Coen Peppelenbos – Onfatsoenlijk en luxueus. Uitgeverij kleine Uil, Groningen. 108 blz. € 18,50.