Vergeten als vorm van leven

Objecten hebben een ziel, leiden een eigen leven, dat maakt Otto de Kat in zijn nieuwste werk Autobiografie van een flat goed duidelijk. Een fijn startgegeven ook: het appartement aan het woord laten dat eens aan je ouders behoorde, waarin je bent opgegroeid. De verteller is lang na het overlijden van zijn ouders tot aankoop van de woning overgegaan. De herinneringen druipen van de muren, komen van alle kanten op de lezer af, meer dan eens uit verschillende kamers tegelijk, sommigen ruw, onafgewerkt, anderen juist weer gepolijst, maar altijd op laconieke toon.

Op de stijl en op de cadans van De Kat is niets aan te merken. Hij formuleert zorgvuldig, doet gelukkig niet aan onnodige mooischrijverij. Autobiografie van een flat meandert. Hoe kan het ook anders wanneer je zo direct met het verleden wordt geconfronteerd. Een bijna masochistische exercitie, maar De Kat weet valse nostalgie te vermijden, al raakt hij af en toe de grens, schuwt wanneer er uitleg gegeven wordt een enkele keer de gemeenplaatsen niet.

Ik moet opletten dat ik de zaak niet idealiseer. Idealiseren is een huis binnenlopen en vertellen hoe geweldig de wereld was achter die bruinhouten deur. De deur opendoen en de schimmen omhelzen alsof ze nooit zijn weggeweest. Ouders, broer, vrienden en buren, in een nooit vertoond verband.

Dat nooit vertoonde verband is het wezen van dit boek. Een meisje dat jaren ‘gedeeld’ werd door de twee broers. Een raadselachtige ziekte van de vader, een opa in het leger in Atjeh, een verongelukte beste vriend, de dichter Leo Vroman die een levenslange adoratie had voor de moeder. De moeder die ‘in de Heere’ geraakt. Haar betreurde dood. De broer die Parkinson blijkt te hebben. Dat zijn ‘de grotere verhaallijnen’ die er werkelijk toe doen, die universeel zijn.

Maar tegelijk zorgt deze caleidoscoop ervoor dat dit boek niet aanvoelt als een eenheid. De vraag is, of dat te realiseren is bij een dergelijk memoir. Kiezen is verliezen. Het afzien van verschillende verhaallijnen zou het verlies betekenen van zeer geslaagde miniaturen. Bijvoorbeeld wanneer de verteller en zijn broer de spullen verdelen. Een moment van ongekende harmonie. Vrij uitzonderlijk bij dergelijke gelegenheden.

Alles was verdeeld. Het deed er nauwelijks toe wie wat kreeg. Sommige schilderijen zouden we ieder jaar omwisselen, andere dingen ruilden we weer, we konden trouwens alles wat we gekozen hadden, omruilen.

Vervolgens kijkt de verteller naar zijn broer naast hem op de bank, een overzicht van alle spullen voor hun neus.

Zijn wangen waren een beetje ingevallen, de mond verstrakt, er had zich iets onbeweeglijks op zijn gezicht vastgezet. Het was de voorafschaduwing van wat een jaar later zich in alarmerende heftigheid zou aandienen. Toen ik voorzichtig wilde opstaan, legde hij zijn hand op m’n arm. […] Help heeft hij nooit geroepen, niet één keer. Stoïcijns nam hij op zich wat komen ging. […] Drie jaar later legde ik mijn hand op zijn arm. Weer had hij zijn ogen dicht, maar dat was omdat hij ieder moment kon overlijden. Negenenzestig jaar oud. We hadden alles verdeeld.

Deze nieuwe De Kat drijft op verschillende van dit soort ingekapselde wezenlijke zkv’s. Er is daarnaast niets tegen een associatieve aanpak, maar met enige regelmaat blijkt dat een zijweggetje doodloopt, niet ingeslagen had hoeven worden. Dat maakt sommige stukjes iets te particulier, leidt onnodig af. Rotterdammers hebben hier wel een streepje voor, zullen nog net meer herkennen. Mooi meegenomen. En in elk geval is De Kat zelf de verbindende factor.

Autobiografie van een flat opent sterk met het huren van de flat vlak na het bombardement van Rotterdam door de ouders Hans en Bill. Nee, geen erg vooruitstrevend koppel. Vader Hans heeft allerlei koosnaampjes voor zijn bijzonder mooie vrouw. Sterke oorlogsherinneringen opgetekend via brieven, agenda’s en het weinige dat ‘overlevers’ met het eigen kroost hebben gedeeld. Het doorzetten tegen de keer. Het gewone leven dat toch op een of andere manier dient te worden voortgezet, ondanks het weinige toekomstperspectief. En dan ook nog met een klein kind, de oudere broer van de verteller.

Juist in de stukken over het overleven, springen zogenaamde telling details in het oog. De nicotineverslaving van vader Hans die ervoor heeft gezorgd dat hij eerst nog even wat tabak ging kopen in plaats van de schuilkelder binnen te gaan. Op de terugweg was er alleen bomkrater over van het gebouw. Hoe een oom zijn leven dankte aan een paar bijzondere schoenen. Een bevriende dokter herkende ze, toen ze onder een laken uitstaken. De oom die met een verbrijzelde heup en weggeschoten oog bij de doden was gelegd. Uitgehongerde mensen die naar de sportvelden stormden waar de Amerikaanse bommenwerpers voedselpakketten zouden droppen. Een massa die blind rende waardoor er gewonden en doden vielen. Gesneuveld door een koekblik. De ironie ten top.

De saamhorigheid in de moeilijke tijd, de gemeenschappelijke vijand, de nazi’s en de honger. Het ongewisse over de tijdsduur van de oorlog. Heel veel mensen keken jaren later terug in nostalgie.

Het zijn er veel geweest, die de verduistering niet meer zagen, alleen het omfloerste licht van verbroedering en gemeenschappelijke vijanden. Het verleden als een kerstboom met aangestoken kaarsjes erin. Dat is een soort ‘vriendschap sluiten met de tijd’, het ontkent wat er was en er niet moest zijn.

In die valkuil trapt Otto de Kat niet. Autobiografie van een flat is bovenal een eerlijk werk. Na het lezen van een door Vroman aan zijn moeder opgestuurd gedicht, het vinden van een door zijn moeder niet vernietigd briefje, concludeert De Kat dat het verleden op dat moment definitief begint. Dat heel veel onbekend was en wel altijd zou blijven. Dit boek is een poging te behouden wat kwijt dreigt te raken, en in die zin zeer legitiem en geslaagd.

Guus Bauer

Otto de Kat – Autobiografie van een flat. Van Oorschot, Amsterdam. 176 blz. € 22,50.