‘We zullen maar in Amsterdam blijven, om 1.000 redenen’

Nescio, pseudoniem van J.H.F. Grönloh, kortweg Frits – onze eigen Elsschotiaanse zakenman en ‘weinigschrijver’ – was altijd een man van de taal, iemand die naast zijn meesterlijke verhalen zoals Dichtertje, Titaantjes en De uitvreter via het geschreven woord contact hield met zijn gezin, wanneer hij bijvoorbeeld lange tijd op zakenreis was in Brits-Indië of om andere redenen even gescheiden was van vrouw of dochters.

Het plezier in het omgaan met taal uit zich vaak het meest echt, eerlijk in brieven gericht aan verwanten of goede vrienden. Er is geen noodzaak tot ‘mooischrijverij’ – al hebben zowel De Ridder als Grönloh zich daar ook in hun literaire werk niet aan bezondigd, hun werk is juist nog steeds fris, door het onopgesmukte, door de klare taal. Lieneke Frerichs, biografe van Nescio, bezorgde vijfenvijftig bewaard gebleven brieven c.q. briefkaarten die Grönloh aan zijn familieleden schreef in de laatste oorlogsjaren. Zingen in het donker is een meer dan passende titel.

Grönloh weet in zijn brieven bewonderenswaardig genoeg de moed er in te houden. Met heel prudent gebrachte dagelijkse voorvallen. Met kleine observaties tijdens zijn fiets- en wandeltochten op zoek naar wat deugdelijk voedsel. Het is werkelijk tot op zinsniveau genieten van de geheel eigen stijl van Nescio. Schrijver en literator komen hier tot in detail samen. Je zou het haast een deel Privé-domein noemen. Grönloh schrijft een paar keer dat ze de brieven maar moeten bewaren, om zo een beeld te hebben van een Amsterdammer tijdens de hongerwinter, maar je merkt aan alles dat ze niet met een publicatiedoel zijn geschreven. En toch, juist in de verfijning, in de eenvoud schuilt de ware, pure literatuur.

Met hulp van pakketten gezonden door familieleden weten Frits en zijn vrouw Os het aardig te redden. Ze trekken zich terug in de keuken, zingen daar ’s avonds bij stompjes kaarslicht liedjes, praten met elkaar, eventueel met bezoek. Het in ontvangst nemen van een bloemkooltje door een buurman, een zak met erwten van de kinderen uit Groningen. Het zijn lichtpuntjes in een steeds donker wordende tijd.

Frerichs zorgt voor een nauwkeurige inbedding van de brieven in het angstige tijdsgewricht, voor zover mogelijk wordt elk detail in de brief in de juiste context gegoten via het notenapparaat. Zoals zo vaak ontsluiten juist deze noten verschillende werelden, doen aanzetten tot verder onderzoek en vullen kennis aan. Zingen in het donker. Brieven uit de hongerwinter geeft net als het oorlogsdagboek van Hanny Michaelis een genuanceerde kijk op het dagelijkse leven tijdens oorlog en bezetting. Er was af en toe nog een fietsenmaker die een klusje deed, de post werd, soms met grote vertraging, toch nog bezorgd. En vooral: via de Lemmer- en de Hunzeboten was er druk goederenvervoer. Dat er af en toe wat werd ‘geconfisqueerd’ moest je maar voor lief nemen. Er werd met horten en stoten doorgeleefd.

Het mogelijke duidelijk zijn dat de zestiger van toen niet te vergelijken is met de zestiger van nu. Grönloh en zijn vrouw zijn al echt op leeftijd, de reumatiek speelt Frits regelmatig parten. Toch weten de twee vast te houden aan een bepaalde routine, staan regelmatig uren te wachten bij bakker en slager, meermaals tevergeefs. Grönloh fiets, steeds met veel aandacht voor de tere banden, door de sneeuw om bij boeren in de omgeving van Amsterdam iets los te krijgen, om wat brandhout, wat turf te bemachtigen. Uiteindelijk gaan de twee overstag en melden zich ook bij de gaarkeuken aan.

Met de kennis van nu weten we dat het bij één hongerwinter bleef, maar de ware problematiek, het echte leed, schuilt in de onzekerheid. Hoe lang gaat dit duren, wanneer zal er weer wat voedselvoorziening op gang komen? Zingen in het donker is ook een teder verslag van menselijke inventiviteit, overlevingsdrang, het behouden van een zekere waardigheid tot aan een bevrijding. Op 8 mei 1945 rollen dan de Canadese en Engelsen binnen in ‘een optocht van onbegrijpelijke auto’tjes en auto’s. Engelschen en Canadeezen waren heel weinig te zien, je zag meest jongens en meisjes die meereden, ook een opoe met een bril op.’

Grönloh wandelt vervolgens door de stad ‘in volledige zomerdracht en op zijn smoking-schoenen.’ Er wordt langzaam, maar zeer zeker, weer opgeleefd. De schrijver houdt zich minder in. Het is duidelijk dat de oorlogsjaren en dan specifiek de laatste winter er flink hebben ingehakt. Zingen in het donker is een waarachtig, teder document van een echte meesterschrijver, van een echte heer, onder welke omstandigheid dan ook.

Guus Bauer

Nescio – Zingen in het donker. Brieven uit de hongerwinter Van Oorschot, Amsterdam. 216 blz. € 22,50.