Recensie: Kees Klomp – Ecoliberalisme
Een grote stap in de goede richting
Er zijn vele boeken verschenen over de kwade kanten van het kapitalisme. Minder boeken zijn er echter verschenen over welk economische systeem het kapitalisme zou moeten vervangen. Ecoliberalisme van Kees Klomp is zo’n boek, met een heel nieuw economisch systeem, namelijk dat ecoliberalisme uit de titel. Het is een dappere poging om het kapitalisme uit te dagen. Het boek leest prettig weg en het is makkelijk om sympathie te krijgen voor de opvattingen van de schrijver. Lastiger wordt het om de argumentatie te volgen en als lezer echt overtuigd te raken. In het betrekkelijk dunne boekje wordt én heel veel bij elkaar geharkt, én hier en daar wat overbodig herhaald, zodat bijna noodzakelijk alles wat oppervlakkig behandeld wordt. Vaak was ik het eens met de schrijver, maar wanneer ik dat niet was, kon ik ook geen argumenten vinden die me overtuigden. Er worden heel wat denkers geciteerd, en hier lijkt vaak sprake van een soort cherry-picking: juist die denkers worden geciteerd die in het verhaal passen. In deze recensie wil ik de belangrijkste ideeën van het ecoliberalisme uitleggen, en daarna wat kritische vragen stellen.
Volgens Klomp, die de Amerikaans filosoof Charles Eisenstein aanhaalt, bestaat de economie uit drie lagen. Er is een onderliggend mensbeeld (in het boek ‘story’ genoemd), op basis waarvan een economisch systeem zijn manifestatie vindt (system) en dat economische systeem heeft weer zijn uitingsvormen (symptom). Voor het kapitalisme geldt: de story is dat mensen individualisten zijn, daarom is kapitalisme het systeem dat daaruit volgt, en de uitingsvorm is dat we materialistisch zijn, kortom veel spullen kopen. Alleen deze overwegingen zijn al een heel boek waard, want wat is precies de verhouding tussen story, systeem en symptom? Kunnen er binnen een bepaald systeem verschillende onderliggende story’s zijn? Zo ja, is het dan de story van de machthebbers die het systeem bepaalt? Misschien is het te vroeg om Hegel en Marx van stal te halen om de vraag te stellen of een idee menselijke handelingen bepaalt of juist andersom, of nog maar te zwijgen over een mogelijke wisselwerking.
Essentieel voor het kapitalisme, volgens Klomp, is dat we zogenaamde ‘bestaanspijnen’ hebben. Blijkbaar moet ons leven zin hebben, moeten we onszelf kunnen vormen, hebben we waardering van anderen nodig en willen we controle over ons leven hebben. Deze bestaanspijnen baseert Klomp op de ‘terror management theory’ en elk mens zou hieraan lijden. Hier valt al het nodige op af te dingen, want het lijkt me sterk dat ieder mens evenveel controle nodig heeft, of waardering. Misschien is een heel andere bestaanspijn minstens zo relevant.
Deze bestaanspijnen zouden mensen bestrijden door veel onnodige producten te kopen. Dit is me nogal een generalisatie. Door te kopen, beantwoorden mensen tijdelijk een niet aflatende emotionele ‘begeerte’, in plaats van dat ze in een fysieke ‘behoefte’ voorzien. Het levert genot op, maar is eigenlijk vermijding van de bestaanspijn. Beter is het, volgens Klomp, om de begeerte te erkennen, en daar een innerlijk antwoord op te geven, door te contempleren en filosoferen. Klomp geeft de fatbike als voorbeeld: het voorziet nauwelijks in een daadwerkelijke fysieke behoefte, want het is nogal een lomp ding. In een emotionele begeerte (waardering van anderen, bijvoorbeeld) voorziet de fatbike wel tijdelijk. Stel dat een puber contempleert en blij is met zichzelf, dan zal hij inzien dat hij een fatbike niet nodig heeft.
Hier hebben we de grootste zwakte van het boek te pakken. Klomp speculeert over een toekomst waarin mensen verlicht zijn, maar hoe alle mensen daar moeten komen blijft een raadsel. Als de lezer mee beweegt met Klomp komen we op een story intervidualiteit, system commonisme en symptom immaterisme. Het lukte me niet om de term ‘intervidualiteit’ goed te begrijpen. Het is een samenvoegsel van ‘inter’ wat tussen betekent en individualiteit. Het betekent ongeveer dat mensen door hebben dat de mensheid een geheel is, dat we samenleven, zoiets. Klomp vertelt dat hij tijdens een boeddhistische cursus het inzicht kreeg dat alles met alles samenhangt, dus alle mensen ook met alle mensen. Het boek zou geholpen zijn met praktische voorbeelden. Moet een lezer denken aan: in een rijtje woonhuizen wordt maar één klopboor gekocht, in plaats van dat er in elk huis eentje ligt? Zijn we dan allemaal intervidueel? Of is er meer voor nodig? Hoe kan het dat er geen botsing ontstaat tussen het ‘inter-deel’ en het ‘individualisme-deel’? Stel dat de buurt een mooie straattuin wil aanleggen, maar dat iemand net op dat moment zichzelf wil verwerkelijken met een meditatie? Het klinkt sarcastisch, maar het is een oprechte, open vraag.
Dat alles met alles samenhangt, gaat volgens Klomp verder dan alleen mensen. Dit gaat om alle levende subjecten. Zo komen we via de story intervidualiteit uit bij het systeem commonisme. Dit komt van het Engelse begrip ‘common’, in het Nederlands vertaald als meent. Een meent is een gemeenschappelijk bezit, bijvoorbeeld een weide of een visvijver. Het idee is dat als mensen dat gezamenlijk bezitten, er vervolgens goed voor zorgen. De bodem van de weide blijft goed, de vijver wordt niet overbevist. Mensen gebruiken alleen wat ze nodig hebben, voorzien in hun ‘behoeften’. De natuur, hier de weide en de vijver, zijn minstens zo belangrijk als de mensen.
Vervolgens komen we bij de uitingsvorm, de symptom immaterialisme. Aangezien we slechts uit de natuur halen om onze behoeftes te bevredigen (en dus niet onze begeertes), moeten we ons op een andere manier verhouden tot onze bestaanspijnen. Dat betekent: geen spullen kopen die alleen maar genot opleveren. We zouden op een immateriële manier (dus zonder dingen die je kan vastpakken, vooral in onszelf) de bestaanspijnen moeten dragen. De belangrijkste stap volgens Klomp is om het verschil tussen behoefte en begeerte vast te stellen, al moet elk mens dat voor zichzelf doen. Verder zou een mens de pijn van de bestaanspijn moeten kunnen dragen. Het is niet helemaal duidelijk hoe dat zou moeten.
Hopelijk is bovenstaande de kern van Ecoliberalisme. Hieronder volgen, meer in detail, wat vragen die een lezer zich zou kunnen stellen bij het boek. Vooral hoop ik dat deze vragen beantwoord worden in een doorwrocht tweede deel, en dat dit boek een opwarmetje was. De Jevons-paradox wordt als volgt uitgelegd:
Wat ons parten speelt is de Jevons-paradox (vernoemd naar de negentiende-eeuwse Britse econoom William Stanley Jevons) die – toegepast op vergroening – ons leert dat groene effeciëntie voor verlaging van de productiekosten zorgt, dat verlaging van de productiekosten een verlaging van consumptieprijzen veroorzaakt, dat een verlaging van de consumptieprijzen resulteert in meer verkoop, en dat meer verkoop ten slotte leidt tot een stijging van de milieulasten.
Vraag: is het verband niet ook directer en concreter? Jevons merkte dat er niet minder kolen werden verkocht toen er goedkopere en schonere alternatieven voor kolen kwamen. Is hetzelfde niet aan de hand met wind- en zonne-energie? Dat een groter percentage van gebruikte energie bestaat uit hernieuwbare energie, maar dat de hoeveelheid gebruikte fossiele energie niet daalt? Kortom: is het niet zo dat schone energie de fossiele energie niet vervangt, maar simpelweg voor meer energie zorgt, en dus voor meer productie en milieulasten?
De ecologische ontwrichting veroorzaakt namelijk een systeemdesintegratie: het systeem vernietigt zichzelf en daarmee ook de machtsstructuren die het veroorzaakt en bestendigt.
Het is te volgen dat een ecologische ontwrichting het kapitalisme (tenminste in de huidige vorm) misschien niet langer houdbaar maakt.
Vraag: waarom zou daaruit volgen dat de machtsstructuren die bij het systeem horen dan ook vernietigt worden? Kan het niet net zo goed dat de huidige machtigen tijdens de ontwrichting zich alle ecologische middelen toe-eigenen en daarmee juist nog machtiger worden? Wat is de onderbouwing voor deze speculatie?
Er worden cijfers gegeven over het verlies aan wereldwijd inkomen door de ecologische ramp die ons te wachten staat.
Vraag: waarom zouden we ons moeten bekommeren om inkomensverlies als ons ‘symptom’ immaterieel is? Of is juist de verwachting dat door inkomensverlies we noodzakelijk bij dat ‘symptom’ uitkomen en dat dit eigenlijk reden tot vreugde is?
Vraag: Stel dat je als individu geen last hebt van bestaanspijnen, inzicht hebt in het verschil tussen behoeften en begeerten, en ook nog eens een rijk innerlijk leven hebt. Heb je dan nog een zogenaamde ‘ontofix’ nodig? Met andere woorden: wie spreekt dit boek precies aan?
In Ecoliberalisme staat ook een korte verhandeling over het dualisme bij Descartes. Kort gezegd stelde Descartes dat een mens uit een lichaam en een geest bestaat. Dit heeft invloed gehad op hoe wij omgaan met geneeskunde: voor geestelijke zaken gaan we naar een psycholoog, voor fysieke zaken naar de dokter. Tegenwoordig zien wetenschappers meer wisselwerking tussen lichtaam en geest. Bijvoorbeeld al in 1994 in Descartes’ error van Antonio Damasio.
Vraag: waarom staat dit oudbakken voorbeeld in het boek? Is het om aan te geven dat alles met alles te maken heeft? Was er geen nuttig economisch voorbeeld?
Finland wordt aangehaald als voorbeeld waarin begeertes veel bevredigd worden, dankzij een hoge welvaart. Op die manier bekeken zijn Finnen gelukkig. Toch plegen Finnen, gemiddeld gezien, vaak zelfmoord. Klomp lijkt te suggeren dat dit komt door een soort innerlijke leegte.
Vraag: zijn er geen andere oorzaken van de hoge zelfmoordcijfers?
Klomp trekt de vergelijking verder: welvarende landen scoren hoog op ‘tevredenheid met het leven’ en minder welvarende landen op ‘betekenis ervaren in het leven.’ En stelt dan: ‘Dit verklaart de Finse paradox van hiervoor.’
Vraag: hier lijkt een zero-sum-game gesuggereerd te worden. Heb je meer welvaart, dan ervaar je minder betekenis in het leven, ervaar je meer betekenis in het leven, dan heb je minder spullen. Dit is wel snel door de bocht. Is bijvoorbeeld ook gevraagd aan de inwoners van de minder welvarende landen of ze niet liever meer welvarend zouden zijn? Kan een andere verklaring niet ook zijn dat in minder welvarende landen minder tijd en aandacht is voor ‘bestaanspijnen’? In het boek wordt de piramide van Maslow op zijn kop gezet, maar ik kan me voorstellen dat als ik elke dag keihard moet werken om maar te overleven, ik me minder bezig houd met mezelf uiten, of de zin van het leven, dan wanneer ik me loop te vervelen bij mijn bullshitbaantje.
Klomp wil nadrukkelijk het liberalisme behouden: mensen moeten veel vrijheid ervaren, niet alleen negatieve vrijheid, vrij zijn van de markt, maar ook positieve vrijheid, een vrijheid tot verwerkelijking van je potenties bijvoorbeeld. Die vrijheid komt terug in de keuze hieronder: als we het erover eens zijn dat er minder kleding geproduceerd moet worden, wat is dan het beste?
Optie A: om de productie en consumptie van kleding te verminderen, kun je kleding alleen op rantsoen kopen. Ieder jaar mag je een door de staat vooraf vastgesteld maximaal aantal kledingstukken kopen.
Optie B: het is je eigen verantwoordelijkheid om je kledingcomsumptie te beheersen. Je kiest er in vrijheid voor om niet méér te kopen dan je nodig hebt.
Klomp vervolgt: ‘Ik denk dat verreweg de meeste mensen voor die laatste optie – de liberale – zullen kiezen.’ Dat vind Klomp dan ook de beste optie, omdat mensen dan intrinsiek gemotiveerd zijn.
Vraag: Waarom is alleen de consumptie van kleding van belang en niet ook de productie? Uiteraard mag je verwachten dat als de consumptie daalt, ook de productie daalt. Toch wordt nu al meer kleding geproduceerd dan geconsumeerd. Het is voor producenten (met een neoliberale insteek van winstmaximalisatie) vaak winstgevend om niet geconsumeerde kleding te verbranden. Daar gebeurt weinig mee als alleen de consumptie verandert. Verder heeft consumptie invloed op productie, maar het zou naïef zijn te veronderstellen dat productie (al dan niet met een marketingcampagne) geen invloed heeft op consumptie. Waarom dus niet ook sturen op productie? Verder is de overweging dat de meeste mensen ergens voor kiezen, en het daarmee de goede keuze is, niet bepaald overtuigend. Zeker niet als eerst wordt vastgesteld dat vrijwel elk mens te veel spullen koopt om met zijn bestaanspijnen om te kunnen gaan. Al die mensen kunnen kiezen voor optie B, om vervolgens te veel kleding kopen. Hier zou de veronderstelling bij moeten zitten: stel dat alle mensen in staat zijn, en welwillend zijn om alleen kleding te kopen om in hun behoeften te voorzien. Maar als dat het geval is, dan is situatie B ook al het geval, en is situatie A niet nodig.
Dan:
En nu zijn we klaar voor de volgende stap: ook niet-menselijke levensvormen verdienen het om zich in vrijheid te ontwikkelen. De biologische wetenschap heeft ons geleerd dat alle levensvormen op aarde gezegend zijn met bewustzijn en intelligentie, en dat alle levensvormen gericht zijn op zelfontplooiing. Elke levensvorm heeft agency en is gericht op het leiden van een zo florerend mogelijk bestaan. De mens is helemaal niet uitzonderlijk. Al het leven op aarde is even uniek, even waardevol, even intelligent en even bijzonder. De mens is niet unieker, waardevoller, intelligenter of bijzonderder dan bijvoorbeeld een boom of een kip. Onze uniciteit, waarde, intelligentie en bijzonderheid zijn alleen ánders dan die van een boom of kip. En dus dienen ook de vrijheden van de boom en de kip – om zo maximaal mogelijk zichzelf te kunnen zijn – niet geschaad te worden door menselijke vrijheden. Dat is nu echter wel het geval. De boom en de kip worden door mensen gezien als ondergeschikte levensvormen waarover wij beslissen. Wij mensen bepalen het lot van bomen en kippen. En eigenlijk is dat dus onterecht.
Vraag: als we een mens vergelijken met een boom en een kip, dan is blijkbaar de overeenkomst dat al deze levensvormen bewustzijn hebben en gericht zijn op zelfontplooiing. Blijkbaar is deze overeenkomst, én iets wat ‘de biologische wetenschap ons heeft geleerd’, én reden genoeg om een mens niet unieker te vinden dan een boom. De vraag is: zijn er geen relevante verschillen tussen mensen, kippen en bomen? En een vervolgvraag: waarom zorgt deze overeenkomst er voor dat mensen niet het lot van bomen en kippen zouden mogen bepalen? Deze alinea lijkt vooral te bestaan uit standpunten en conclusies, maar de argumentatie lijkt te ontbreken.
Klomp gebruikt de contractfilosofen Hobbes en Locke om iets te zeggen over het ontstaan van individualisme. Het is onduidelijk waarom Hobbes wordt gebruikt, aangezien die een koning alleenheerschappij wilde geven. De theorieën van Locke over privé-bezit zouden uitstekend passen in het narratief van Klomp, maar worden niet gebruikt. Ook Rousseau wordt genegeerd, en om iets over individualisme te zeggen, had Klomp ook bij Luther kunnen beginnen. Contractfilosofen deden een uitspraak op basis van een mensbeeld. Hobbes vond mensen wreed en dacht dat een sterke koning nodig was om geweld te beteugelen, bijvoorbeeld. Zij keken echter terug in de tijd om iets zinnigs over hun eigen tijd te zeggen.
Vraag: hoe moeten we de speculatie dat als we ons mensbeeld veranderen (als we dat al kunnen) we daarmee het economische systeem veranderen op waarde schatten? Hoe kunnen we op grond van een mensbeeld de toekomst voorspellen?
In Ecoliberalisme wordt het onderzoek van Nobelprijswinnaar Elinor Ostrom aangehaald. Zij is positief over de meent. Gemeenschappelijk gebruik leidt niet onvermijdelijk tot uitputting van de hulpbronnen. Ze noemt acht eigenschappen van de meent die cruciaal zijn voor het slagen van een meent. Waaronder:
7. Zelfbeheer van de gemeenschap en erkenning door hogere autoriteiten.
Hier zit een belangrijke crux. Hogere autoriteiten moeten de meent erkennen. Als de meent de markt wil kunnen vervangen, moet de meent beschermd worden door machthebbers. Als ik me baseer op Less is more van Jason Hickel, dan is de meent juist vernietigd door hogere autoriteiten. Kort gezegd: hoge adel in Engeland eigende zich de gronden toe die daarvoor algemeen bezit waren.
Vraag: hoe zou de meent de strijd tegen een formidabele tegenstrever als het kapitalisme kunnen winnen? Waarom zouden ‘hogere autoriteiten’ die profiteren van het huidige systeem, meenten erkennen (in die mate dat ze een bedreiging vormen voor het gehele systeem, en niet slechts al leuke aanvulling in de marge)?
Klomp noemt Herenboeren als voorbeeld van een meent.
Vraag: Zouden Herenboeren kunnen voorzien in alle behoeften van, zeg Nederland? Is meedoen met Herenboeren weggelegd voor minima? Of algemener: hoe kan je ervoor zorgen dat meenten inclusief zijn?
Waar westerse filosofieën de werkelijkheid probeert [sic] te verklaren (truth-seeking), proberen oosterse filosofieën als het boeddhisme op pragmatische wijze wegen te vinden om zo vaardig mogelijk om te gaan met de werkelijkheid zoals deze zich manifesteert in de wereld en in de mens.
Vraag: probeert geen enkele westerse filosoof pragmatisch met de werkelijkheid om te gaan? (Een zin ervoor staat Julian Baggini genoemd). Moet een mens omgaan met de ‘werkelijkheid’ (wat dat in deze zin ook moge betekenen) of met de manifestaties van die werkelijkheid?
In een paar regels serveert Klomp de Degrowth-beweging af:
De Degrothw-beweging vindt dat de gecontroleerde economische krimp onder strenge leiding van de staat moet plaatsvinden. De overheid moet door middel van dwingende wet- en regelgeving en verplichtend beleid de productie, consumptie en distributie van goederen aan banden leggen. Dat betekent dat er een planeconomie nodig is. Degrowth vereist dus een socialistisch systeem.
Degrowth is dan te herkennen aan optie A over de kleding. Nu ben ik ook geen kenner, maar ik begrijp Degrowth als volgt: we moeten simpelweg minder produceren en het is verstandig om dingen die we niet nodig hebben, simpelweg niet meer te produceren. Denk aan privé-jets. Vervolgens om juist wel dingen te produceren waar iedereen wat aan heeft, bijvoorbeeld goede gezondheidszorg. In Less is more van Jason Hickel uit 2020, staat weinig invulling van hoe dit politiek geregeld moet worden, misschien is dat nu anders in de Degrowth-beweging. Het verschil tussen Degrowth en ecoliberalisme lijkt te zijn: bij Degrowth wordt op een macro-niveau gekeken naar wat nuttig is om te produceren, bij ecoliberalisme is het ideaal als mensen door hebben wat hun behoefte is en slechts dat consumeren.
Vraag: zou het niet ideaal zijn als de productie aansluit bij de consumptie om behoeften te bevredigen? Anders gesteld: waarom zou het identificeren van persoonlijke behoeften niet kunnen leiden tot overwegingen over wat macro-economisch geproduceerd wordt? En waarom zou Degrowth niet op eenzelfde democratische wijze tot stand kunnen komen als ecoliberalisme? Zijn er geen gedeelde belangen, bijvoorbeeld recht op reparatie, een verbod op reclame?
Klomp speculeert vaak in de trant van: als we maar even geen begeerten vervullen met goederen, maar alleen behoeften met fucntionele goederen. Toch mag daar niet op gestuurd worden, en moeten mensen zelf tot een radicale inkeer komen. Aan de andere kant poneert Klomp de ‘homo florens’, de mens die erop is gericht om tot een rijk innerlijk leven te komen. De economie zou wel actief ingericht moeten worden om deze ‘homo florens’ te bedienen. Dit lijkt nogal tegenstrijdig.
Vraag: wat is er tegen om mensen te nudgen hun behoeften van hun begeerten te kunnen onderscheiden? Zeg, met een bewustzijnscampagne, gratis meditatielessen, opruimcoaches? Of is dat precies hoe de economie ingericht moet worden voor de ‘homo florens’? Of komen we dan uit bij de meent? Of eerder: veel vrije tijd? Levert veel vrije tijd, naast een rijk innerlijk leven, niet ook meer confrontatie met bestaanspijnen op?
Het boek eindigt met tien concrete aanbevelingen, laten we die tot slot nog doornemen. Deze aanbevelingen zijn politiek van aard. Dat maakt het verwarrend: wie zou dit moeten doen? Is dit een oproep aan leden in de Tweede Kamer om met wetsvoorstellen te komen, aan iedereen om nieuwe politieke partijen op te richten? Er moeten rechten komen voor andere levensvormen dan mensen (1), die moeten in de grondwet worden verankerd (2) en we moeten leven in een zogenaamde ecodemocratie (3). Een ecodemocratie houdt in dat alle politieke partijen de ecologie belangrijk vinden. Waarom dit niet gecombineerd wordt met een oproep om Partij voor de Dieren te stemmen ontgaat me. Lokale politiek moet leidend worden (4), maar dat gebeurt misschien ook automatisch, aangezien: ‘De internationale allocatie-infrastructuren zullen het immers in toenemende mate begeven.’ Privatisering van publieke goederen moet worden teruggedraaid (5), maar hoe bijvoorbeeld spoorwegen of de post dan ook nog lokaal geregeld moet worden? Iedereen krijgt universele basisservices, zoals voedsel, vervoer, zorg, onderwijs (6). Dit klinkt eigenlijk precies als Degrowth, en ook dat op een macro-niveau bepaald gaat worden wat nodig is om in behoeften te voorzien. Hoe is dit niet socialistisch, maar wel liberaal? De hele financiële economie moet de nek omgedraaid worden: ‘Dat kan de overheid makkelijk afdwingen door ervoor te zorgen dat mensen door middel van dwingende regelgeving alleen geld kunnen investeren in bedrijven waaraan ze actief deelnemen.’ Dat klinkt utopisch, en geen idee hoe dat afgedwongen kan worden, laat staan dat er politici te vinden zijn die dit voor zullen stellen. Het staat wederom in contrast met de wens liberaal te willen zijn. Eveneens de optie om privé-bezit te begrenzen. Klomp haalt Ingrid Robeyns aan die de grens op tien miljoen wil leggen. Dat klinkt als een verstandig plan. Ook om met het belasten van elke euro boven die tien miljoen privé-bezit de basisservices en startkapitaal voor meenten te financieren, maar wederom: hoe is dit niet socialistisch? Het bruto nationaal product vervangen door iets als bruto nationaal welzijn (9) is iets waar veel economen al over speculeren, maar waar nog niet echt aan begonnen is. Maatschappelijk verantwoord ondernemen zou niet alleen op papier, maar vooral in de praktijk de norm moeten worden (10). Ook dat klinkt goed, maar zo lang we leven in het kapitalisme is dat iets wat afgedwongen moet worden. Als laatste, ongenummerde aanbeveling: levenslessen op school. Dat is met filosofie, ethiek en op basis van een artikel van Blain Snow, maar er zijn ongetwijfeld veel manieren om hier wat mee te doen. Het schoolvak economie wat breder maken, zou al helpen.
De aanbevelingen zijn niet makkelijk te rijmen met de rest van het boek. Ecoliberalisme begint ermee dat mensen zelf moeten gaan inzien dat zij begeerten vervullen met lege aankopen, en dat ze daar beter mee kunnen stoppen en zich naast hun vervullen van hun behoeftes beter kunnen richten op een rijk innerlijk leven. Mensen mogen zelf bepalen wat een begeerte en wat een behoefte is. De aanbevelingen gaan vervolgens niet over hoe mensen erachter komen wat het verschil tussen een behoefte en een begeerte is. Dat had ik een logische vervolgstap gevonden. De aanbevelingen zijn politiek, zonder duidelijk is aan wie deze aanbevelingen gericht zijn. De aanbevelingen lijken ook weinig liberaal, maar meer in lijn met Degrowth. Aangezien voor al deze aanbevelingen mensen met macht nodig zijn, klinkt Ecoliberalisme vooral als een utopie, en wat weinig concreet. Daarmee kan het nochtans een grote stap in de goede richting zijn.
Erik-Jan Hummel
Kees Klomp – Ecoliberalisme. De Geus, Amsterdam. 224 blz. € 22,99.