In zijn wekelijkse column voor de Volkskrant schrijft Tobi Lakmaker deze week over De Taalstaat, waaraan hij zich al ‘meer dan tien jaar blind’ ergert: ‘De Taalstaat pretendeert namelijk een programma te zijn over de vitaliteit en beweeglijkheid van taal, maar brengt in feite een ode aan witte oubolligheid.’

Volgens Lakmaker nodigt presentator Frits Spits allerhande onsuccesvolle singer-songwriters uit maar geen rappers.

Als er één domein is waar taal aan vernieuwing onderhevig is, één vorm is van taal die evenveel geeft als neemt van jonge mensen, is het die muziek. Überhaupt begrijp ik niet hoe je kunt menen geïnteresseerd te zijn in het Nederlands van nu, zonder je ook maar een moment te verdiepen in het Arabisch, Surinaams en Turks dat er ontegenzeggelijk deel van uitmaakt.

Vervolgens geeft Lakmaker een lesje in de bijzondere betekenis van het jongerentaal-woord ‘kifesh’.

De columnist geeft aan weet te hebben dat Frits Spits aan het einde van het jaar stopt met De Taalstaat en met het presenteren in het algemeen, maar vindt zijn kritiek niet te laat komen:

Het eerste antwoord daarop is dat tien jaar aan ergernis er beter laat dan nooit uitkomt. Daarnaast leek het me goed om Spits nog kort te attenderen op een aantal woorden waar hij – beter laat dan nooit – wat aandacht aan kan besteden.

Dat Lakmaker echt een hekel heeft aan De Taalstaat blijkt wel uit zijn kritiek. Wie wel eens naar de show zou luisteren zou die namelijk gemakkelijk kunnen weerleggen. Zo stond Spits in De Taalstaat uitgebreid stil bij het kinderwoord van het jaar ‘Bruh’, is hij een groot fan van rapper Fresku en erkent hij de rol van rap wel degelijk. Zo zegt hij in een interview met het AD:

De Nederlandse taal verandert onder invloed van rap en hiphop. Fresku draagt daar aan bij, maar ook Typhoon en Diggy Dex. Een boeiende ontwikkeling. Ik denk dat we door rap en hiphop over 50 jaar een ander soort Nederlands spreken.