Een zwanenzang

Over Rafael Chirbes’ (1949-2015) postuum gepubliceerde roman Paris-Austerlitz valt eigenlijk maar één punt van kritiek te bedenken: dit is – althans in het Spaans – zijn laatste boek, zijn zwanenzang. Er komt nu niets meer. Dat is bijzonder jammer, want in tegenstelling tot sommige schrijvers die vroeg pieken en nog jarenlang op hun vroegere successen blijven teren, was Chirbes nog lang niet uitgeschreven en bleef hij zichzelf overtreffen. Hij behoorde tot de absolute top van de naoorlogse Spaanse literatuur.

Wie graag het échte moderne Spanje wil leren kennen, dus niet de geromantiseerde kitschversie of het gedateerde beeld dat van het land wordt opgehangen in reisverhalen die over een openluchtmuseum lijken te gaan, kon al langer terecht bij Chirbes. Aanraders zijn onder meer Aan de oever, over de vastgoedbubbel en de economische crisis, Crematorium of De val van Madrid, waarin Chirbes op zijn eigengereide manier afrekende met Franco.

In Paris-Austerlitz gooit Chirbes het echter over een andere boeg: het boek is een ingetogen liefdesverhaal geworden over een jonge Spaanse schilder uit de hogere Madrileense kringen die zijn geluk is gaan beproeven in Parijs en een romance beleeft met Michel, een oudere Franse fabrieksarbeider. Toch gaat dit boek eigenlijk niet zo specifiek over de herenliefde. In feite ligt de nadruk vooral op het klassenverschil van de minnaars en hun meningsverschil over de liefde.

De openingsscène speelt aan het begin van de jaren 1980. De Parijse homoscene wordt geteisterd door een wrede, nieuwe immuunziekte. Het aidstijdperk is aangebroken. Een van de slachtoffers is Michel, die in het ziekenhuis wordt opgezocht door zijn jonge Spaanse ex-vriend:

De middagen waarop ik bij hem op bezoek ging in het Hôpital Saint-Louis, leek het alsof de wond die onze onenigheden hadden achtergelaten, begon te helen (maintenant on s’aime comme des bons amis) en alsof de ziekte er even niet was. Een schittering van onschuld zweefde tussen de stralen van de winterzon, waaraan we ons op een bankje in de tuin tegoed hadden gedaan.

De protagonist gaat na het ziekenhuisbezoek naar de ‘Marokkanenbar’, een louche Parijse tent waar de goedgeklede knaap ‘aan wie te horen was dat hij zijn Frans had geleerd op het Lycée français in Madrid’ in tegenstelling tot Michel met argwaan wordt bekeken:

Dat je opgewonden raakt van andermans armoe, probeert nog een smeulend restje door nederlagen bijna opgebrande energie te ontdekken en dat dan wilt opslorpen, je die vonken toe-eigenen, dat is toch ziekelijke liefdadigheid.

Toen Michel ziek werd, was de relatie dus al beëindigd. Want daarover gaat dit boek: de spanning tussen twee radicaal verschillende opvattingen van de liefde. Aan de ene kant van de ring staat een pragmatisch ingestelde Spanjaard, die weet te geven en te nemen en een liefdesrelatie als een compromis lijkt te beschouwen, aan de andere kant de passionele Michel, voor wie de liefde alles of niets is, onvoorwaardelijk, eeuwig, totaal, en die verlangt naar ‘een liefde die de dood overleeft’. De Franse fabrieksarbeider ‘huldigde het principe dat liefde iets absoluuts is, hemel aarde hel zee wind zon en maan, en paste dat ook toe op de dingen van alledag’.

Vroeg of laat moeten die twee uiteenlopende visies wel botsen, en het begint al in bed, waar Michel zijn vriend verwijt dat hij geen seks zonder condoom wil: ‘Altijd maar mét, altijd wantrouwig, je weet niet wat het is om van iemand te houden.’ Michel stelt zich extreem kwetsbaar op in het leven, tot grote ergernis van de Spanjaard: ‘En ik ergerde me aan de gedweeheid waarmee hij zich te pakken had laten nemen, hoe gemakkelijk hij het de ziekte had gemaakt.’

Ondertussen lijkt het de Spanjaard voor de wind te gaan: hij vindt een baan als tekenaar, verhuist naar een ruimer appartement en vindt zelfs een galerie die zijn schilderijen wil verkopen. Maar zijn schuldgevoel over Michel blijft hem achtervolgen, tegen de achtergrond van een sfeervol geschetst Parijs decor:

Ik liet hem daar alleen achter. Het raampje van de taxi, Parijs in de regen. De gevels van de huizen glansden tegen een vaaloranje hemel. De kinderkopjes op de Place de la Bastille glinsterden alsof ze van gemalen glas waren.

Het steeds zeldzamer wordende bezoek aan de wegterende Michel wordt een beproeving, de schuldgevoelens en verwijten stapelen zich op. ‘Michel verdween stilaan, zoals het zwakke wintermiddaglicht in de ruit van het ziekenhuisraam bij elk bezoek langzaam wegstierf.’ De ex-minnaars wennen niet aan hun nieuwe rol, de symbiose is weg:

De knokige handen, waarop de blauwe aderen zich aftekenden, de benen, breekbaar als rietstengels, omhuld met gelooid leer, hadden niets van doen met de rijpe, sterke man die ik bijna een jaar lang had liefgehad, die mij genot verschafte – en die ik genot verschafte.

Er spreekt urgentie uit deze roman. Chirbes moést dit verhaal nog vertellen voordat hij stierf, dat merk je aan elk woord. En de stijl is zonder meer uitmuntend: wie tijdens het lezen graag fraaie zinnen onderstreept, kan maar best een paar nieuwe potloden aanschaffen voor hij aan dit boek begint, of misschien zelf meteen een treinticket naar de lichtstad:

De lucht, het steen, de bedding van de Seine, nevelige, in water opgeloste pastis, de kleur van de stad Parijs, wekenlang, de parelgrijze gevels, het grijs van de nevel dat zich uitbreidt en dat van de kaden en bruggen omhult, monochroom, vochtig en obsessief, totdat de lucht plotseling in ontelbare deeltjes uiteenspat en de sneeuwvlokken een pointillistisch schilderij vormen.

Daan Pieters

Rafael Chirbes – Paris-Austerlitz. Vertaald uit het Spaans door Eugenie Schoolderman. Atlas Contact, Amsterdam. 162 blz. € 18,99.