IV Hart & Hoofd: Sodom en Gomorra

Het geheugen wacht op interventie van het heden
Paul Valéry – De macht van de afwezigheid

1

In Sodom en Gomorra, het vierde deel van Op zoek naar de verloren tijd dat in de jaren 1921-1922 verscheen, is homoseksualiteit een belangrijk onderwerp. In het eerste, korte essayistische deel reflecteert de verteller over de liefdes tussen mensen van dezelfde sekse. De aanleiding van die lange reflectie is een ontmoeting tussen Jupien en de Baron de Charlus waar Marcel toevallig getuige van is. De verteller beschrijft dit treffen tussen beide mannen indirect – het deel verscheen immers in de jaren twintig van de vorige eeuw: de vestenmaker Jupien draait om Baron de Charlus heen ‘zoals de orchidee de hommel avances maakte’. Voorzichtigheid is geboden. Het is nog maar kort geleden dat Oscar Wilde werd veroordeeld vanwege zijn seksualiteit, een berechting waar de verteller naar verwijst:

Geen achting genietend dan van ongewisse aard, geen vrijheid dan een voorlopige, totdat het strafbare feit is ontdekt, geen status dan een wankele, zoals de dichter, de dag tevoren gefêteerd in alle salons, toegejuicht in alle theaters van Londen, de dag daarna verjaagd van iedere huurkamer zonder een plek te kunnen vinden om het hoofd neer te leggen.

De Baron de Charlus citeert later Oscar Wilde in een gesprek over Balzac en spreekt zo nu en dan alsof hij een door Oscar Wilde gecreëerd personage is. Als Marcel in De kant van Guermantes tegen de Baron zegt Mme Bloch is overleden, antwoordt Charlus: ‘Dat was heel verkeerd van die vrouw (…) om dood te gaan.’ In De kant van Guermantes werd Charlus al een keer gekarakteriseerd als ‘verwijfd’, hetgeen echter werd tegengesproken door iemand die de Baron de Charlus juist een viriel figuur vond. In In de schaduw van meisjes in bloei ontmoette Marcel de Baron voor het eerst in Balbec en hij vindt de Baron een eigenaardige man. In Sodom en Gomorra noemt Charlus zichzelf ‘een buitengemeen personage’. Marcel vindt niet dat hij op een vrouw lijkt, maar dat hij een vrouw is; Charlus heeft het temperament van een vrouw. Nu Marcel de ware aard van de Baron heeft ontdekt, begrijpt hij opeens zijn stroeve relatie met de grillige Baron.

Charlus valt op mannen, hij behoort tot ‘een ras dat gebukt gaat onder een vloek, en dat moet leven in bedrog en meinedigheid, wetend dat zijn begeren, dat wat voor ieder schepsel het zoetste levensgenot is, wordt aangezien voor strafbaar en schandelijk.’ Door zijn seksuele voorkeuren laat Charlus de aristocratische kringen – geen plek om jezelf te zijn –achter zich en hij sluit zich aan bij de groep (een ‘kleine sekte’ zoals Robert de Saint-Loup hen karakteriseert) die op woensdagen dineert bij de Verdurins. Zijn minnaar Morel is daar ook vaak te vinden.

Sodom en Gomorra gaat niet alleen over herenliefde, want aan het einde van dit deel komt de vrouwenliefde ook aan bod. Marcel heeft besloten zijn relatie met Albertine te beeïndigen: trouwen met haar vindt hij dom. Hij moet alleen nog het juiste moment vinden om met haar te breken. Dan komt Marcel erachter dat Albertine bevriend is met Mme Vinteuil en haar vriendin. De laatste twee, dat had Marcel gezien in De kant van Swann, zijn lesbisch. Opeens weet hij het zeker: Albertine is ook lesbisch. Hij wordt overvallen door jaloezie en wil haar koste wat het kost houden – zijn jaloezie doet hem denken aan de jaloezie van Swann en Saint-Loup. Albertine is voor Marcel het gif, alsook de remedie hiertegen. En aangezien ze het medicijn is voor zijn lijden, zijn jaloezie, verlaat hij haar toch niet. Al eerder in dit deel van de roman zei de Verteller: ‘Het geliefde wezen is achtereenvolgens het kwaad én de remedie die het kwaad opschort en verergert.’ Albertine is dus niet het medicijn dat zijn lijden definitief verhelpt, ze is slechts tijdelijk. Dat is echter genoeg voor Marcel om samen Balbec te verlaten en met haar in Parijs te gaan wonen en tegen zijn moeder te zeggen dat hij met haar zal trouwen, dat hij met haar móét trouwen.

2

Voor mij persoonlijk is Sodom en Gomorra het deel van wat misschien wel de mooiste passage is van de hele roman: ‘De intermittenties van het hart’. Dit is het stuk dat, sinds ik de roman voor het eerst las, het sterkst in mijn geheugen is gegrift. De reminiscentie van Marcel in Balbec is van een ongekende schoonheid. Het is één van de hoogtepunten omdat de filosofie van de roman zo gaaf wordt verbonden met het gevoel; de reminiscentie heeft namelijk een ongekende emotionele uitwerking: het literaire personage Marcel en de filosofie van de schrijver Proust smelten hier samen.

Het proeven van de madeleine in De kant van Swann bezorgde Marcel een ‘intens gevoel van genot’. De reminiscentie in Balbec, in het deel In de schaduw van meisjes in bloei, zorgt eveneens voor een ‘diep geluksgevoel’ als Marcel in een rijtuig zit richting Hudimesnil. De oorzaak van dit gevoel is het beeld van drie bomen ‘op een kleine afstand van de hobbelige weg, die waarschijnlijk het begin van een oprijlaan vormden en een patroon hadden dat mij bekend voorkwam’. Dit beeld, het patroon van de drie bomen, komt overeen met een beeld uit het verleden, en het verleden dringt binnen in het heden zodat de werkelijkheid instabiel wordt en hij zich afvraagt:

[…] of dit tochtje geen fictie was, of Balbec geen fantasie-badplaats was, Madame de Villeparisis geen romanpersonage en de drie bomen de realiteit vormden die je terugvindt als je opkijkt uit het boek dat je aan het lezen was en waarin je in zo’n goed beschreven milieu vertoefde dat je geloofde er echt in verzeild te zijn geraakt.

In De kant van Guermantes is zijn geliefde grootmoeder overleden. De verteller besteedt summier aandacht aan het sterven van zijn grootmoeder, maar hij verhaalt niet over de rouw. Na haar overlijden vertelt hij voornamelijk over het societyleven waar hij nu deel van uitmaakt. Vaak denkt Marcel niet aan zijn oma, tot hij in Sodom en Gomorra voor de tweede keer naar Balbec gaat. Tijdens de eerste avond in het kustplaatsje bukt hij om zijn schoenen uit te doen: ‘Maar nauwelijks had ik het bovenste knoopje van mijn bottine aangeraakt of mijn borst, vollopend van onbekende, goddelijke tegenwoordigheid, zwol op, snikken schokten door me heen, tranen gutsten uit mijn ogen.’ Het aanraken van het knoopje van de bottine zorgt voor ‘een onwillekeurige, en volledige herinnering.’ Zijn grootmoeder hielp hem namelijk tijdens het eerste verblijf in Balbec met het uitdoen van zijn schoenen. Hij was zijn grootmoeder niet vergeten, maar wat hij zich herinnerde was een oppervlakkig beeld en nu ziet hij opeens zijn ‘ware grootmoeder’. En de reminiscentie maakt hem bewust van onomkeerbaarheid van de tijd: ‘het was net pas tot me doorgedrongen, omdat ik zo-even, door haar, voor het eerst, als zo levend, zo echt te ervaren dat mijn hart tot brekens toe volschoot, had vernomen dat ik haar voorgoed had verloren.’ Nu zorgt de reminiscentie dus niet voor geluk en genot met betrekking tot de verloren tijd, maar voor droefenis en rouw. De herinnering is een aanslag op zijn gemoedstoestand; door de klap van de onwillekeurige herinnering is hij in rouw. Zo lijkt Proust het onderscheid tussen het hart en hoofd op te heffen: ‘Want de stoornissen van het geheugen staan in verband met het intermitterend kloppen van ons hart.’ Vlak na deze emotionele aanslag kondigt Albertine aan dat ze ook in Balbec zal verblijven. Ze vraagt aan Marcel of ze elkaar dagelijks kunnen treffen, maar Marcel kan hier niet mee instemmen want hij is te neerslachtig. Als de intensiteit van het verdriet afneemt zal Marcel veelvuldig met Albertine optrekken. Hij besluit haar te verlaten, komt hier toch weer op terug en hij neemt Albertine mee naar Parijs waar ze zijn gevangene wordt.

Koen Schouwenburg

Marcel Proust – Sodom en Gomorra. Vertaald door Thérèse Cornips. De Bezige Bij, Amsterdam. 646 blz.