In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 35: Van en over alles en iedereen.

Lezer, ik ben te dikwijls ‘paljas’ voor u geweest.

De feuilletons die Couperus vanaf 1909 schreef, bundelde hij naderhand in een groot aantal boeken. Hiervoor selecteerde hij sterk op inhoud. Zo kwamen kunsthistorische stukken terecht in Uit blanke steden onder blauwe lucht, historisch proza in Schimmen van Schoonheid en de mengeling van reisverhalen met autobiografisch proza in bundels als Korte Arabesken of Van en over mijzelf en anderen. De schetsen die hij daarna nog overhield werden in 1915 uitgegeven in de reeks Van en over alles en iedereen. Deze titel moet wel de allerberoerdste zijn die Couperus ooit bedacht heeft. De naam past echter wonderwel bij de zouteloze stukken die hij hier gebundeld heeft.

In 1913 schreef Couperus in een van zijn feuilletons:

Men verwacht niet van zijn feuilletonist, dat hij, om welke dingen ook, die hem wedervaren, zich koud en eenzaam voelt, zich treurig voelt en ongelukkig en dat mededeelt in de gelijkvloersche kolommen van een dagblad… Hij is eenigzins, voor zijn publiek, de ‘paljas’, niet waar, die, als hij te voorschijn treedt, zich voor doet vroolijk en luchtig, zoo geestig en amuzant als hem maar mogelijk is en wier melancholiën al heel weinig belang inboezemen… Lezer, ik ben te dikwijls ‘paljas’ voor u geweest (…).

Van en over alles en iedereen CouperusNu was Couperus nogal een poseur, maar het is niet onmogelijk dat deze hartenkreet oprecht was. Veel kon hij echter niet aan de situatie veranderen, omwille van zijn dure levensstijl moest hij wel elke dag schrijven. Vooral in het begin leverde zijn wekelijkse bijdrage aan Het Vaderland prachtig proza op. Gaandeweg merk je echter dat de druk om iedere keer een bepaald aantal woorden te moeten schrijven Couperus problemen oplevert. Hij heeft lang niet altijd inspiratie, maar het papier moet wel vol. Hij schrijft dan eindeloos over dwarrelende bladen in een herfsttuin of over de schoorsteen van het huis aan de overkant van de straat die hem aan een uil doet denken. Een lang stuk waarin hij een opera van Wagner navertelt behoort tot dezelfde categorie. Dit watertrappelen is heel sterk merkbaar in Van en over alles en iedereen.

Treuriger is nog de realisatie, die je als lezer eigenlijk niet wilt accepteren, dat Couperus zijn nieuwsgierigheid naar wat er om hem heen gebeurt, bijna sluipenderwijs begint te verliezen. Stond hij eerst open voor alle mogelijke impressies, je merkt nu dat hij intolerant wordt en mopperig, waardoor zijn observaties zelfgenoegzaam worden. Het meest duidelijk is dit te merken in Spaansch toerisme, het verslag van een reis van drie maanden door Spanje. Couperus vindt alle steden die hij bezoekt saai, met uitzondering van het Alhambra in Granada. Hier ergert hij zich dan weer aan het feit dat het gebouw is gerestaureerd. Ook al vergezelt Orlando hem, niks lijkt hem wezenlijk te boeien. Hij schrijft praktisch niets over het moderne Spanje, alleen dat de stations nieuw zijn en de wc’s schoon. Zijn enige referentiepunt is de historie, maar dan wel de middeleeuwen en de oudheid. Hij ziet alleen kerken en musea. In Barcelona valt hem nog wel op dat de straat behoort ‘aan de democratie der werklieden’, maar dat vindt hij geen vaststelling om tevreden over te zijn.

Tusschen die kielen, die de straat overvullen, is bijna geen heer en zijn de vrouwen alleen de vrouwen der kielen. Ook hier niet de drentelende ‘dame’ (…) De heeren zitten in hun clubs.

Sympathiek is dan wel weer zijn totale afwijzing van stierengevechten, tot in alle nare details vastgelegd in de hele mooie schets ‘Palmas y pytos’.

Couperus was er trots op dat hij ‘niet woonde’ en steeds van hotel naar pension reisde. De schetsen in Van en over alles en iedereen getuigen hier opnieuw van. ‘Want wij zijn nomaden: wij zijn zij, die steeds veranderen, die steeds den nieuwen horizon oproepen om ons bestaan (..) altijd voort, langs het stof van de wegen’. Eerst woont hij in Rome, dan verblijft hij in Genève, München of Napels om daarna weer terug te keren naar Florence met Sicilië als volgende halte. In de feuilletons merk je echter dat het reizen hem steeds minder plezier geeft. Napels vindt hij ploertig, Sicilië onprettig vanwege de aardbevingsdoden, Duitsers zijn grof, Venetië wordt overlopen door horden toeristen. Gelukkig zijn er nog de jongens van Rome en treft hij in Florence een ‘fier sergeantje’. Verder lijkt Couperus zich meer en meer af te sluiten voor de wereld om hem heen. Heel af en toe maar komt hij uit zijn cocon. Dit levert dan meteen de schitterende schets ‘Stemming op straat’ op naar aanleiding van de aanval van Italië op Libië. Dit onbesuisde avontuur vervult Couperus met ontzetting, maar dit keer plaatst hij zichzelf op de achtergrond en analyseert het effect van de oorlog op het gedrag van de Florentijnen. Voor de rest moeten we het doen met flitsen van zijn vroegere niveau.

Hier een pastorale observatie vanuit een hotel in Oostenrijk.

Der maaiers zeizen flikkeren regelmatig een langen flits door de halmen van het hooge, geurige gras. (..) Als ik naar de maaiers zie, begrijp ik, dat den Tijd een zeis in de hand werd gegeven. De flikkerende zeisbeweging der maaiers is als de beweging van den slinger eens uurwerks. Iedere dubbelzwaai, die zwiert door de halmen heen en terug, duurt de zelfde pooze. Iedere flikkering is eene lange seconde. Zij kan in ons leven tragiesch zijn. Maar zij is hier, in de velden, niet meer dan idylliesch.

Lees vooral ook de passage over een pas getrouwd Duits stel dat Couperus observeert in een trein (‘Naar Rome’) of het prachtige ‘Restaurant-emotie’s’. De beschrijving van koekjesetende mannen in Palermo doet niemand hem na (‘Palermo, La Felice’). Of deze vlijmscherpe samenvatting van het Christendom.

De godsdienst van Christus werd er geene van alliefde en van nederigheid, maar een van heerschzucht en eigenzucht: zij werd de godsdienst van de Almacht over de Wereld en zelfs over den Hemel.

Van en over alles en iedereen is vooral biografisch interessant, als document van een schrijver die dringend behoefte heeft aan nieuwe impulsen of eigenlijk aan een nieuw leven. Arme mevrouw Couperus, denk je steeds, zij heeft deze trieste jaren steeds van nabij meegemaakt. En dan ook nog moeten lezen in ‘Florentijnsche nachten’ dat haar man met dat sergeantje op ‘éen rood zijden taboeretje’ in de opera zat. Geen wonder dat ook zij geregeld humeurig is!

Doeke Sijens

Louis Couperus – Van en over alles en iedereen. Volledige Werken 35 Utrecht/Antwerpen, Veen, 1990, (Oorspronkelijke editie: Amsterdam, Veen, 1915, 5 delen: 1. Rome, 2. Genève, Florence, 3. Sicilië, Venetië, München, 5. Spaansch toerisme. Deel 4 van deze serie was een herdruk van Van en over mijzelf en anderen Tweede bundel.) 734 blz.

(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)