Het voortdurende gelazer tussen de voorstanders van begrijpelijke, leesbare poëzie (de Hoeksen) en the princes of poetic darkness (de Kabeljauwsen) altijd weer tot vermakelijk wapengekletter. Ik zie het er nog wel van komen dat we een tweedeling krijgen naar Koreaans model, waarbij de Hoeksen het grondgebied boven 52° 9′ NB krijgen toegewezen en de Kabejauwsen gevraagd wordt zich daaronder op te houden. Tot het zover is, geniet ik van het geknal over en weer.

Chrétien Breukers heeft iets lelijks gezegd over de poëzie van Jacques Hamelink:

‘Dit gedicht is van zware taal gemaakt, in een jargon dat je “eigen” of “poëtisch” kunt noemen, al ben ik eerder geneigd om hier grammaticale knollen te zien, die ons voor versregels worden verkocht, en rammelende bibelots uit de grote zak van de cultuurgeschiedenis, die het geheel moeten upgraden tot poëzie. Tot verskunst, misschien wel.’

Ik kon er wel om lachen. Arie van den Berg niet. Die schreef een vlammend tegenstuk dat bedoeld lijkt om te bewijzen dat Breukers ernaast zit. Ik verklap u vast de conclusie van Van den Berg: ‘Wie Hamelink leest, moet beter zijn best doen. Het loont.’

Voor hij tot die conclusie komt, laat hij ons kennismaken met een poëticaal geschrift van Hamelink uit 1979. Lees even mee, voor de gezelligheid:

‘Onvertaalbaarheid (…) is de identiteit van de poëzie. En op die identiteit hebben wij zelf geen inspraak. ‘We menen dat we de taal ‘beheersen’. In werkelijkheid laat de taal, die zich in ons geïncarneerd heeft, ons zeggen wat zij te zeggen heeft en worden wij door de taal in verband gebracht met de werkelijkheid, die zich pas door die taal aan ons onthult.’

Ik zie voor mijn geestesoog een priesteres op een stoel verschijnen. Boven een gat in de grond waar gestadig kwade dampen uit opstijgen. Delphi! Hamelinks esoterische kijk op poëzie klinkt zó deftig en voornaam dat je geneigd bent je onbegrip in eerste instantie in eigen boezem te zoeken. ‘Wij hebben geen inspraak op de identiteit van de poëzie.’ Verrek nee zeg, hoe zouden we? En, verdomd, wij maar denken dat we de taal beheersen, terwijl die zich natuurlijk gewoon in ons geïncarneerd heeft om ons met de werkelijkheid in verband te brengen die zich vervolgens aan ons onthult! Geniale sci-fi: de taal als goedaardige worm die in ons binnenste huist, ons laat spreken in tongen en zodoende terloops kennis laat maken met de werkelijkheid. Alien 4, starring J. Hamelink. De taal als zelfstandig opererende entiteit die, als hij zin heeft, even een frisse neus gaat halen buiten het menselijk lichaam en zich vervolgens terugtrekt met een cadeautje (kennis van de werkelijkheid) voor het gulle gastlichaam. Ik probeer maar iets. Ik doe echt mijn best. Maar geloofwaardiger dan prikken in de kont van een poppetje met het haar van je ex en dat ze dan uit d’r stoel omhoog springt, wil het voor mij niet worden. Hoodoo voodoo.

Hamelinks zwabberige metafysica is in feite een pleidooi tegen interpretatie. Wat zou je immers interpreteren, als de identiteit van ‘de’ poëzie ‘onvertaalbaarheid’ is? Wat zou jij überhaupt nog kunnen denken, beweren, betogen of beschrijven als je toch maar een willoos slaafje van de in jouw genestelde taal bent? (Vergeet trouwens die arme schilders, musici, filmers en beeldhouwers niet. Wat die niet aan geïncarneerde beelden met zich mee moeten dragen!) Gek genoeg wil Van den Berg toch dat we beter ons best doen om het per definitie onbegrijpelijke te begrijpen. Dat begrijp ik dan weer niet. U ook niet. Van der Berg en Hamelink ook niet. Simpelweg omdat het flauwekul is. Gedateerd (om niet te zeggen: schimmelig) gemystificeer. Wel handig als iemand klaagt als je gedichten tegenvallen. ‘I didn’t do nothing man, it was the worm!’ Maar ook weer ongeloofwaardig als je ziet hoeveel véél te bedachte vondsten Hamelink in zijn gedichten verstopt.

Ter onderstreping van de diepere waarheid van Hamelinks poëtica trakteert Van den Berg ons namelijk op een exemplarische Hamelink:

‘Na je drekgoden, je slachtingen, de
   verscheuring van je grondgebied
en tot god in de hemel al uitverkiezing van
   nieuwe onverschilligheid,

na alles wat ze van je gezegd hebben,
   Germania, nog van het goud van
de Rijnbodem, het graf van Alarik: bij de
   ‘tot smartlijk moois hersmede

veldslagen uit gevlogen tijd’ zweer ik je,
   ik heb altijd hölderlinisch
hoog van je gedacht, je hölderlinische
   hoogheid geacht, nooit vergeten

twee jonge uitvliegers op de motor, uit
   Tübingen, in Mechels gras metser
en timmerman ongekunsteld respectueus
   praten me van je onachterhaalde.’

Een korte geschiedenis van de Bondsrepubliek in versvorm. Leuke puzzel voor amateur-historici en hobby-germanisten. Het gedachtegoed van de nazi’s vergelijken met het aanbidden van drekgoden is een adequaat, zij het niet erg origineel, beeld. En Hölderlin was een groot dichter van wie niet hoog genoeg kan worden gedacht. Maar je blijft toch zitten met de vraag wat Hamelinks drijfveer is om deze door en door gekende waarheden in verzen te presenteren? Wat voegt het toe aan wat we al wisten en dachten? Schoonheid, hoop je. Ik kan geen andere reden bedenken (wie dat wel kan: drukke nu op de reageerknop hieronder). En dan naderen we het middelpunt van de poedel:
‘Wie Hamelink leest, moet beter zijn best doen. Het loont.’

Maar wat is die beloning dan? Een papierbakje vol historische feiten en oordelen over de geschiedenis van de Bondsrepubliek? Lees dan Heinrich Manns Der Untertan, Philip Metcalfe, of Tacitus. Meer feit voor minder geld. Voor de schoonheid van dit gedicht hoeven ze mij niet wakker te maken:

– de poëtische herhaling in de Hölderlin-zinnen is stilistisch armoedig en overbodig.
– Hoog van iemand denken en iemands hoogheid achten: same difference;
– ‘verscheuring van je grondgebied’ een moddervet cliché.
– De zin over het ongekunsteld respect van de motormannen: te gekunsteld.

Als Hamelink graag paaseieren verstopt, is dat natuurlijk zijn goed recht. Iedereen zijn hobby. Maar je hebt er als literaire eierraper toch graag een mooi papiertje om. En als je dat hebt weggepeld, hoop je dat er ook nog iets verteerbaars onder zit. Het vers dat Van den Berg aanhaalt om de NRC-lezer naar zijn kamp over te halen is m.i. een muf, in een ouwe krant gewikkeld ei. Doe mij dan toch liever een lekker moppie poëzie van een achttienjarig podiumdichteresje dat nog iets moois probeert te maken uit het verdriet om haar weggelopen vriendje.

Erik Nieuwenhuis