Ondeugende oma’s

Remco Campert haalt zijn wiet bij The Bulldog op het Leidseplein en verstopt het onkruid thuis in een pot pindakaas. Als de dichter en zijn vrouw een ‘joint de vivre’ roken, kan het soms heel gezellig worden: op 18 augustus 2006 belanden ze zelfs bij elkaar in bed, terwijl Deborah Campert haar boezemvriendin Barbara van Kooten plechtig had beloofd ‘het’ nooit meer te doen, ‘ook niet met eigen man’. Kees van Kooten en vrouw zoeken de spanning in het buitenland. Na een duurbetaald en ongemakkelijk verblijf in een Frans kasteel jat het echtpaar de sjiekste fles wijn (een rode Saint-Emilion 1964) uit de ontbijtzaal: ‘de terugrit naar Nederland was verschrikkelijk. Bij het zien of horen van elke politiewagen hielden we onze adem in’.

Het zijn zomaar twee gebeurtenissen, geplukt uit de nu openbaar gemaakte mailwisseling van Campert en Van Kooten. Willen we dit weten? Och, waarom niet. We weten ook al dat Arthur Japin als kind veel werd mishandeld, dat de dichter A. Marja een gat in een beschuit kon scheten, dat Arnon Grunberg een nieuwe kamerplant kocht en dat Maarten ’t Hart het liefst de hele dag op de plee zit. En dit soort anekdotes blijft ons beter bij dan de strekking van een roman of de portee van een essay.

C’est la vie is een kralenketting van verhaaltjes, situaties en herinneringen. Het boek bevat een keuze uit e-mails gewisseld tussen 9 oktober 2005 en 30 oktober 2009. De eerste en de laatste mail komen uit de computer van Deborah, die een aanzienlijk grotere bijdrage aan dit boek leverde dan Barbara. Dat is niet erg, want haar mails zijn grappiger, woordspeliger en af en toe vlijmscherp: ‘Ook ik heb kinderen, kleinkinderen, ouders die doodgaan, honden die aan de schijterij zijn, mannen die aandacht vragen… noem maar wat op. Maar jij bent de Koningin van de Smoezen en ik heb er mijn boek van vol’ (7 april 2008). Deborah zegt meer dan eens de vriendschap op, om vervolgens voorzichtig terug te krabbelen.

Jean-Paul Franssens en Henk Hofland publiceerden in 1989 hun erudiete briefwisseling in het schitterende boek Over en weer. In tegenstelling tot de mannen van de wereld laten Campert en Van Kooten het straatrumoer, de actualiteit en de politiek links liggen. Zij schrijven vooral over voorvallen in en om het (tweede) huis. Verkleedpartijen, theatervoorstellingen, skivakanties, op de kleinkinderen passen, diners bij Orient of op De Kring. De ondeugende oma’s veroorloven zich ook weleens een scabreus grapje. Deborah Campert portretteert haar man als een aartsluie dichter, die steunend lege flessen wijn naar de glasbak brengt. Barbara van Kooten beschrijft haar man als een vergeetachtige schrijver, die zijn nieuwe zonnebril altijd op de dag van aankoop zoek maakt. We lachen erom. Moeten we een oordeel geven? Deze recensie van C’est la vie wil maar niet meer worden dan een paar samenvattingen.

‘Vandaag was een heerlijke dag met mijn man. We liepen de film uit (35 Rhum, 5 sterren, niet goed) en gingen vrolijk op weg naar De Kring waar we op het balkon konden roken. Daarna, aan tafel, bestelde Remco uiensoep en ik zeewolf. Ieder zijn meug. Remco’s uiensoep was zo heet dat hij de eerste hap terug in het kommetje spuugde, samen met zijn gebit. Ik mocht het niet aan jou vertellen.’

Op het omslag van dit boek staat een grappig bedoeld citaat van Remco Campert: ‘Ik ontken alles.’

Nick ter Wal

Deborah Campert &Barbara van Kooten – C’est la vie. Thomas Rap, Amsterdam, 272 blz. € 18,90.