Schrijver en Tzum-medewerker A.L. Snijders heeft de Constantijn Huygensprijs gewonnen. Dat maakte de jury bekend in het Radio 1-programma Kunststof. Juryvoorzitter Aad Meinderts vindt het prachtig om Snijders oeuvre (‘een van de best bewaarde geheimen van Nederland’) in de volle belangstelling te zetten. De Constantijn Huygensprijs is één van de belangrijkste oeuvreprijzen in het Nederlandse taalgebied. Snijders heeft volgens de jury de prijs gewonnen voor het genre dat hij zelf verzon: het zkv – het zeer korte verhaal. Aan de prijs is een bedrag van 10.000 euro verbonden.

Op 16 december 2008 stuurde A.L. Snijders zijn abonnees het zkv ‘Voorzitter’ rond, over de jury van een literaire prijs. De laureaat heeft Tzum.info toestemming gegeven dit zeer toepasselijke verhaal hier volledig te plaatsen.

‘Ik ben 4 weken ergens lid van geweest. Zestig jaar geleden van de padvinderij, twee weken, tot ik tot mijn ontzetting merkte dat ik akela moest zeggen tegen een vreemde vrouw. Vijftien jaar daarna twee weken van de PvdA, tot ik het democratisch gehalte ontdekte van de vernieuwers (Tien over rood – Marcel van Dam en zijn vrienden). Daardoor heb ik nooit in een bestuur gezeten, en ben ik nooit voorzitter geweest. In januari belt Wim Brands, hij zegt: ‘Jij wordt voorzitter van de 1000-woorden-jury’. In december ontmoet ik de juryleden, we hebben allemaal in ons eigen huis de tien geselecteerde verhalen gelezen. Zes van de zeven leden hebben hetzelfde verhaal gekozen, zonder last of ruggespraak, en belangrijker nog: zonder discussie. Het is een pornografisch verhaal, geschreven door een dame die in een bloemenzaak werkt. Mijn ervaring met pornografie is: bijna altijd saai, omdat het bijna altijd slecht geschreven is. Dit verhaal is goed geschreven, het gaat over een christelijk meisje dat zich laat ontmaagden door de Spaanse loodgieter die iets in haar keuken repareert. Zij wil niet wachten op het paradijs, zij wil het nu. Zondagavond 14 december wordt het resultaat bekend gemaakt in Desmet, ik zal het juryrapport voorlezen.

’s Middags lees ik voor in een boekhandel in Groningen. Ik begin om half drie en ik stop om half vijf. Een mooie jongedame laat mij een foto zien van zichzelf op een strand in Portugal. Zij leest Heimelijke Vreugde 2, haar gezicht is nog net achter het geopende boek te zien, zoals ook een grote rots en een volgetuigde tweemaster op de lijn van de horizon.

Het is 2006, zomer in het Vondelpark, loom impressionisme op de grasvelden – liggende, zittende en spelende mensen. Een meisje met zwarte haren en lichtblauwe ogen, nazaat van een Spaanse soldaat uit de zestiende eeuw, ligt Joe Speedboot te lezen. Ik fotografeer haar en stuur de foto naar de schrijver. Ik doe er elegante woorden bij, maar iedereen begrijpt dat de worm knaagt. Op de zondagmiddag van 14 december 2008 wordt alles in Groningen vereffend.

Om half zes rijden we naar Amsterdam, 185 kilometer. Om half acht eten we frites en kroket op het Kadijksplein, ik praat met de Egyptische eigenaar die beter Nederlands spreekt dan ik Egyptisch, veel beter, maar toch kost het me moeite hem te verstaan. Om acht uur zijn we in Desmet, waar de De Avond van het Korte Verhaal begonnen is. Op het schema zie ik dat Joost Zwagerman, Tommy Wieringa, Arnon Grunberg, Elke Geurts, Thomas Verbogt en Eva Maria Staal meer dat tien minuten tijd hebben gekregen, ik drie minuten, aan het eind van de avond. Het juryrapport. Voorlezen. Ik zonder me af, er is geen rapport, ik ga gewoon iets vertellen, met mijn stem, uit het hoofd. Ik ga even naar de wc en bedenk de volgorde. Tegen tienen hoor ik uit de zaal het woord juryrapport. Ik ga achter de microfoon staan en praat dertien minuten. Ik vertel dat het nooit in de literatuur is voorgekomen dat een jury op anonieme wijze een bijna unanieme beslissing heeft genomen. Ik geef de oorzaak: bij de grote prijzen is de voorzitter nooit iemand die iets van schrijven weet, Van Mierlo, Pechtold, de baas van de Spoorwegen, de penningmeester van Heineken, mensen met een brede culturele belangstelling, mensen die op literair gebied van kut noch kouwe peren weten. Bij deze opmerking juicht het publiek, ik blijk (dus) gelijk te hebben. In de laatste minuut vertel ik wie er gewonnen heeft, de schrijfster slaakt een kreet en leest daarna haar verhaal voor, heel goed. Later, in het tumult na de ontlading, vraagt ze aan me of ik met haar op de foto wil. Ik zeg dat ik vereerd ben. In haar verlegenheid denkt ze dat ik een grapje maak, maar ik ben ernstig, ik zeg: ‘Jij hebt een literaire prijs gewonnen, ik heb nog nooit op de foto gestaan met iemand die een literaire prijs heeft gewonnen, en zelf heb ik ook nooit een literaire prijs gewonnen, ik voel me vereerd, het staat 1-0 voor jou’.’