Hopeloze lui die nieuwe generatie studenten

De roman in de mediacultuur, dat is het onderwerp van Bas Heijne’s onlangs verschenen essay Echt zien. Literatuur in het mediatijdperk. Dat is altijd interessant, omdat het mediatijdperk waarin we momenteel leven soms onaangenaam complex kan zijn. Helaas maakt Heijne zich met dit essay schuldig aan wat hij de hedendaagse literatuur verwijt: het biedt geen nieuwe inzichten. Krampachtig (en dus irritant) tracht Heijne vol te houden dat hij zich in zijn essay een dialogiserende houding aanmeet. Heijne verpakt al zijn standpunten en meningen in citaten en parafrasen van anderen, maar hij citeert ze gretig en instemmend.

De mediacultuur waarin we leven vermindert de status van literatuur en de vergroot de kloof tussen literatuur en de samenleving. Dat is het hoofdpunt van Heijne’s essay. En dan is Heijne ook nog fictiemoe, want hij heeft al zo veel gelezen. Alle klassiekers. Echt. Heel veel. Wat heeft de hedendaagse literatuur een erudiet als Heijne nog te bieden? Uiteindelijk niks.

Eerst de kloof tussen de literatuur en de samenleving. Niet geheel verrassend krijgt de literatuurtheorie de schuld. Op de universiteit wordt enkel literatuurtheorie onderwezen, het gaat niet meer over de vraag waar het boek over gaat, aldus Heijne. Het wordt vaker beweerd in de Nederlandse kritiek: de literatuurtheorie verpest de hele boel. Derrida is maar een vervelende man die alleen maar irritant doet, de meeste van zijn woorden bestaan niet eens! Het is niet alleen een onzinnige veronderstelling, maar ook nog foutief. Het gaat in de literatuurtheorie nog steeds om de vraag waar het boek over gaat, de literatuurtheorie is het middel om deze vraag te beantwoorden. De veronderstelling is niet alleen foutief, Heijne geeft ook nog eens de verkeerde literatuurtheorie de schuld: volgens Heijne zijn critici en docenten in de ‘val’ van het structuralisme getrapt: ‘Ze leren, met andere woorden, hoe die tekst geschreven is, niet waar die over gaat.’ Het structuralisme kijkt niet hoe een tekst geschreven is, maar hoe een tekst betekenis genereert, en dus ook waar een tekst over gaat. Tot op de dag van vandaag maakt men gebruik van de narratologie (de theorie van het vertellen) die voortkomt uit het structuralisme. En zonder dat ze het misschien weten, maken bijna alle Nederlandse critci hier gebruik hiervan door te schrijven over de soort verteller, vertelling, perspectief, tijd etc.

Door de nadruk op de literatuurtheorie te leggen plaatst de universiteit de literatuur in een reservaat, denkt Heijne. Maar is dit de schuld van de universiteit? Dat lijkt moeilijk vol te houden. Een groot deel van de literatuur heeft altijd al in een reservaat gezeten (Dante, Proust, Joyce, Musil etc.), en slechts de literaire bestellers wisten hieraan te ontsnappen (Franzen, Houellebecq, Mulisch, Tolstoj etc.).

Studenten kennen Bertolt Brecht niet meer klaagt Heijne. Ja, Houellebecq kennen ze nog wel, maar Frans Kellendonk weer niet. Hopeloze lui die nieuwe generatie studenten. Zo zegt hij het niet (zie de krampachtige, dialogiserende houding), maar het spat van de bladzijden af. De studenten literatuur houden zich alleen maar bezig met literatuurtheorie, die niemand begrijpt, en de andere studenten hebben geen cultuurbewustzijn.

Nee, het is ook nooit goed: ‘Dát is de nieuwe dynamiek: er is de wereldwijde mediabekendheid van Oprah voor nodig om Tolstoj weer in de cultuur zichtbaar te maken.’ Tolstoj weer zichtbaar maken? Wordt in literaire bestsellers als Freedom van Jonathan Franzen en Tirza van Arnon Grunberg niet gretig verwezen naar respectievelijk Oorlog en Vrede en Anna Karenina? Fantastisch toch dat een mediapersoonlijkheid als Oprah ervoor zorgt dat miljoenen Amerikaanse huisvrouwen zo een dikke klassieker als Anna Karenina lezen. Daar denkt Heijne anders over: ‘De lezers die zij tot de aanschaf van Tolstoj’s roman heeft gebracht, deden daarna waarschijnlijk geen van allen kennis op van het hele oeuvre van de Russische schrijver, laat staan van de Russische literatuur in het algemeen – daarna volgde gewoon weer de volgende keuze van Oprah.’ Pedanterie van deze categorie is zeldzaam, maar het is niet alleen pedant: het getuigt van wereldvreemdheid en buitenproptortionele naïviteit.

Uiteindelijk krijgt de mediacultuur de schuld van alles. De mediacultuur, met al haar beelden, maakt het ons alleen maar moeilijker: ‘Maar juist die dagelijkse stortvloed van beelden die we over ons heen krijgen heeft ons idee van de werkelijkheid instabiel en vluchtig gemaakt.’ Maar was het idee van de werkelijkheid voor de mediacultuur niet vluchtig en instabiel? Nee, natuurlijk niet, Proust heeft hier een roman van meer dan drieduizend pagina’s over geschreven. Al eeuwen gaat het in de kunsten erover dat ons idee van de werkelijkheid zo vluchtig en instabiel is.

Heijne gelooft ook in het sprookje dat de cultuur voor het mediatijdperk referentiepunten had en belangrijker nog: een samenhang. De huidige mediacultuur geeft iedereen een stem, in tegenstelling tot vroeger, daarom lijkt de cultuur zo heterogeen, maar de technologie die dit mogelijk maakt was vroeger nog niet beschikbaar, daarom lijkt de cultuur voor het mediatijdperk zo samenhangend en homogeen, met vaste referentiepunten.

De literatuur is tegenwoordig een verlengstuk van iemands persoonlijkheid geworden en dat is slecht, maar daarvoor schreef Heijne dat literatuur iets over jezelf moet vertellen ‘en je ervaring met de wereld’. Is dat niet hetzelfde? Of bedoelt Heijne dat literatuur tegenwoordig een belangrijke functie is van iemands image, dan is het niet tegenstrijdig, maar hoogst ongelukkig en slecht geformuleerd. Nog een fout: David Foster Wallace krijgt er nog even van langs van Heijne, tenminste dat las hij in James Woods’ How Fiction Works, maar sla het essay van Woods ermaar op na, Heijnes geheugen maakt hier een fout. In zijn postscriptum schrijft Heijne dat hij het boekje van Woods toch nog heeft opengeslagen, om iets te controleren wat Tim Parks zei. Als hij het boekje nou voor het schrijven van het essay had herlezen had hij Tim Parks kunnen corrigeren in de hoofdtekst en was hij ook niet in de fout gegaan met Wallace.

Maar wie ben ik? Ik ben niet alleen amateurrecensent, erger nog: ik ben een twintiger, d.w.z. ik ben als lezer nog maagdelijk, zou Heijne antwoorden. Maar wie is Heijne? Ik geloof best dat hij veel heeft gelezen en een slimme man is, maar een deel van het onderwerp is de mediacultuur. Wederom hebben we hier te maken met een man die zich krampachtig verzet tegen de mediacultuur, zonder te weten wat deze precies is. Zit Heijne wel eens de hele dag achter facebook? Of lekker te ‘youtuben’, of met vrienden een schietspelletje te spelen op de playstation? Heeft hij wel eens een film gedownload? Gebruikt hij de computer ook voor andere dingen dan online de krant lezen en zijn stukjes tikken? Hangt hij wel eens voor de ingang van zijn parkeergarage om lekker te hangen met straatjongeren en te luisteren naar hun rapbattles? Heeft hij wel eens langer dan een uur (voor zijn plezier, niet voor zijn ‘werk’) op een dag naar MTV gekijken?

Ik weet het natuurlijk niet zeker, maar ik denk het niet; tenminste zo presenteert hij zich niet in dit essay. En dat is helemaal niet erg, maar denk niet dat je iets van de mediacultuur weet als je een aantal boeken van academici hebt gelezen over de mediacultuur. En is dat ook niet waarom hij hedendaagse romans verwerpt? Dat hij het niet meer kan volgen, omdat het niet meer zijn wereld is: zijn wereld bestaat immers niet meer. Een roman waarin hiphop een thema is (bijvoorbeeld in On Beauty van Zadie Smith), krijgt in zijn hoofd geen betekenis, ook niet als je even snel voor het schrijven van de bespreking een cd’tje van Jay-Z opzet, want hiphop is meer dan alleen rap, het is een subcultuur en een manier van leven. En het gaat prima samen, de mediacultuur en literatuur. Ik heb De man zonder eigenschappen, Op zoek naar verloren tijd, De toverberg, Ulysses, Anna Karenina en De Goddelijke Komedie gelezen en kijk met plezier naar Goede Tijden Slechte Tijden, Oh Oh Cherso, The Hills, The O.C., House, 24, Onderweg naar morgen, De Palingsoap en nog veel en veel meer. Het lievelingsboek van een goede vriend van me, die veel leest, is Moby Dick en hij speelt ook graag elke dag op zijn playstation, zijn vriendin is fan van Flaubert en Oscar Wilde en Grey’s Anatomy, een vriendin van me praat honderduit over De toverberg en vindt Everybody loves Raymond leuk en zo kan ik nog wel meer voorbeelden opnoemen. En ook veel voorbeelden over mensen die nauwelijks literatuur lezen, maar beter weten hoe de hedendaagse mediacultuur in elkaar zit dan Heijne.

Koen Schouwenburg

Bas Heijne – Echt zien. Athenaeum-Polak & van Gennep, Amsterdam. 104 blz. € 12,50.

Een radio-interview met Bas Heijne over dit boek vind je hier.