De bloemlezing Al bleef ik eeuwig ongelezen. Tijdgenoten der Tachtigers die Tachtig meden of bestreden (Uitgeverij Bert Bakker, Den Haag 1974) werd samengesteld door Lukas Peregrijn.

Lukas Peregrijn is een pseudoniem van J.A. Alberdingk Thijm (1820-1889). Deze Joseph Albertus, uitgever-boekhandelaar, was de vader van schrijver Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm (1864-1952), die publiceerde onder de naam Lodewijk van Deyssel en één van de bekendste Tachtigers werd. Dat Joseph Albertinck Thijm niet de samensteller van de genoemde bloemlezing is mag duidelijk zijn. Wie bedient zich dan van zijn pseudoniem? Dat staat vermeld in Al bleef ik eeuwig ongelezen: het is de projektgroep ‘J.A. Alberdingk Thijm’. Deze door Karel Reijnders geïnitieerde groep bestond uit Cor Hoppenbrouwers, René Joppen, Gerrit-Jan Kleinrensink, Frits Litmaath, Nop Maas, Maryl van Oudheusden-Cluitmans, Karel Reijnders zelf uiteraard, Marijke Stapert-Eggen, Hans Vos en Fons Vullinghs. Zij stelden de bloemlezing samen.

Al bleef ik eeuwig ongelezen werd mij onder de aandacht gebracht door Bart FM Droog, die de bloemlezing bestudeerde in het kader van een mega-project – Droog is naast dichter ook samensteller van de Nederlandse Poëzie Encyclopedie, een (on line) naslagwerk-in-wording waarin als ik het goed begrepen heb alle dichters zullen worden opgenomen die vanaf 1900 werk publiceerden bij een erkende uitgever – of er ook een einddatum aan zit, 2000 bijvoorbeeld, is mij niet geheel duidelijk; ik weet wel dat dat het idee was toen Bart FM Droog zijn monnikenwerk aan die encyclopedie eind vorige eeuw begon.

Droog publiceerde 11 januari jongstleden naar aanleiding van zijn bestudering van Al bleef ik eeuwig ongelezen op weblog De Contrabas een stuk getiteld Nieuws over ‘Den oude van den Berg’. Pseudoniem van Antonie Ooms, 1848-1923. Op dit artikel reageerde antiquaar Fokas Holthuis: ‘Ik heb de bundel helaas niet bij de hand, maar er staat een nog veel raadselachtiger dichter in, iemand over wie helemaal níets bekend is…’ Holthuis doelde op C.N.A. Strik van Ratingen, van wie in de bloemlezing het gedicht ‘Vooruitgang’ uit Lente of Herfst? (’s-Gravenhage 1884) werd opgenomen. Over C.N.A. Strik van Ratingen schreef ik vorige week. Waarom speciaal over hem, omdat er niets over de man bekend was volgens Fokas Holthuis? Ook, maar vooral vanwege latere reacties van Holthuis onder het stuk van Droog. Eerst deze:

Maar een knappe jongen die de bundel ‘Lente of Herfst?’ van C.N.A. Strik van Ratingen weet op te duiken. Die bundel bestaat namelijk niet.

En even later:

ik bedoelde Strik van Ratingen. Het was een grapje van de samenstellers: zij hebben zelf het gedicht ‘Vooruitgang’ geschreven en niemand heeft het ooit ontdekt, zo vertelde Karel Reijnders me eens.

Kijk, dat vond ik een leuke grap, vooral omdat hij was doorgezet door Rody Chamuleau in de bloemlezing Schrijvend over Arnhem. Een bloemlezing poëzie en proza over Arnhem (Stichting Festival Arnhem, Arnhem 1983) en onlangs nog in Arnhemse schrijvers, een themanummer van het Arnhems Historisch Tijdschrift, jaargang 30 nummer 4 [december 2010]. Een grap uitgesponnen over meer dan vijfendertig jaar (1974-2010). Heerlijk!

(Bart FM Droog was overigens minder gecharmeerd van het opnemen van Strik van Ratingen in Al bleef ik eeuwig ongelezen:

‘k Weet niet of ik het zo geestig vind. In een bloemlezing als ‘Al bleef ik eeuwig ongelezen’, toch een soort papieren monument voor vergeten dichters, verwacht je dit soort ‘luim’ niet.

De vergelijking met een vandaal dringt zich op. Een vandaal die ’s nachts namen van fictieve personen op oorlogsmonumernten bijbeitelt. Kwestie van: gewoon niet doen.

Fokas Holthuis: ‘Ach kom, een grapje van Karel Reijnders, als de literatuur dáár niet tegen kan…’ En de bibliofiel vervolgt: ‘ Ik vrees dat de meeste exemplaren van het papieren monument ‘Al bleef ik eeuwig ongelezen’ over een halve eeuw vanwege de houthoudendheid van datzelfde papier tot stof zullen zijn vergaan.’

Droog is niet overtuigd:

Wel, het probleem is dat ‘Al bleef ik eeuwig ongelezen’ in de loop der jaren een bronbloemlezing is geworden. Een bloemlezing waar weer andere bloemlezingen in hun verantwoordingen naar verwijzen. Dat, en de quasi-wetenschappelijke status die het heeft (vanwege samengesteld door een projectgroep van de Universiteit Nijmegen), brengen me ertoe dit ‘grapje’ niet echt te kunnen waarderen. Omdat het zowel nu als in de toekomst tot nodeloze verwarring leidt.

Deze reactie van Droog maakt voor mij de grap nóg leuker: bloemlezers dienen zich niet te verlaten op ‘bronbloemlezingen’ zonder zelf onderzoek te doen – luiheid is het, en anders niks; heerlijk als de luie overschrijver zichzelf ontmaskert. Wie mij een bloemlezing kan noemen met daarin het uit Al bleef ik eeuwig ongelezen gepubliceerde gedicht van C.N.A. Strik van Ratingen, zonder verwijzing naar die bloemlezing maar met verwijzing naar Lente of Herfst?, bezorgt mij een bijzonder prettige dag en ontvangt als dank een exemplaar van één van de door mij geschreven boeken.)

Terug naar het werk van C.N.A Strik van Ratingen. Wie is de schrijver van zijn vier gedichten? Vooruitgang kwam uit de pen van de samenstellers van Al bleef ik eeuwig ongelezen (dixit Fokas Holthuis), waarschijnlijk Karel Reijnders. Eindpunt Moscawa werd geschreven Rody Chamuleau, de man achter Schrijvend over Arnhem – ik kan dit niet bewijzen, maar het kan haast niet anders gezien het feit dat Chamuleau in 2010 een biografie van Strik van Ratingen publiceerde in Arnhemse schrijvers. In die biografie staan nog twee gedichten van Strik van Ratingen: Brief van een jonge bruid aan haar hartsvriendin (ongetwijfeld ook geconcipieerd door biograaf Chamuleau) en een titelloos versje:

Hier kan men rijden zonder paard,

Hier kan men steken zonder degen.

Waar liefde woont,

Gebiedt de Heer Zijn zegen.

Dit kwatrijn van Strik van Ratingen is een variant op een ‘Spreuk die volgens de overlevering de wand van een 19-e eeuws Zutphens bordeel sierde’ (Jantje zag een pruikje hangen. Nederlandse priapeeën door de eeuwen heen. bijeengebracht en ingeleid door Rody Chamuleau. met tekeningen van E. du Perron (Ad Donker, Rotterdam 1991) , p. 134):

Hier kan men steken zonder degen

Hier kan men rijden zonder paard

Waar liefde heerst

Gebiedt de Heer zijn zegen

(wordt vervolgd – hè? nee, niet over deze dichter, maar over ‘vervalsingen’)

Karel ten Haaf