In 2003 stond in Tzum een interview met Doeschka Meijsing naar aanleiding van het winnen van de Tzum-prijs. In verband met het overlijden van Doeschka Meijsing zetten we dit interview vandaag online. Ik zou wensen dat er een prettiger aanleiding voor was.

‘Ik ben gewoon erg goed in mooie zinnen’

Met de zin ‘Wij mochten op vrije zaterdagmiddagen bij louche verkopers minachtend tegen de banden schoppen, terwijl mijn vader onder de motorkap keek of de problemen die zich zouden kunnen voordoen met touw waren op te lossen.’ won Doeschka Meijsing de Tzum-prijs voor de mooiste zin uit 2002. Ze won behalve een fraaie beker tevens het geldbedrag van €34,- (gelijk aan het aantal woorden in de zin). De schrijfster is er blij mee. Een gesprek over het schrijven en haar twee laatste romans.

Je hebt eerlijk gezegd niet veel prijzen gewonnen.

Het zit met prijzen en mij heel raar. Dit is pas de derde prijs die ik gewonnen heb. Daarvoor heb ik de Multatuli-prijs en de

Annie Romein-prijs gekregen. Als je dat vergelijkt met Robert Anker die zowat alles gewonnen heeft wat er te winnen valt, voor zowel poëzie als proza, dan is mijn oogst buiten gewoon karig.

Terwijl De tweede man een grote prijs had moeten winnen. Is het niet vervelend dat zo’n veelomvattend boek weer zo snel verdwijnt uit de aandacht?

Dat is dan ook helemaal niet waar. Er verschijnen geen stukken meer over in de krant, maar De tweede man wordt nog steeds goed verkocht. Mijn uitgever is blij dat ik zo’n goede doorloop heb. Sommige schrijvers hebben even een succes en dan valt de verkoop weg, maar mijn boeken blijven verkopen. Je ziet overigens dat het boek wel weer wordt opgepakt. Vorig jaar heb ik in het noorden nog een tournee gedaan, waarbij van heinde en verre vrouwen kwamen discussiëren over De tweede man. En ze leggen hoge maatstaven aan!

Je hebt de Tzum-prijs gekregen voor een zin. Formuleer je gemakkelijk?

Ja, daar ben ik goed in. Ik ga zo makkelijk met taal om. Een hoofdzin met een bijzin en dan weer een uitbreidende bijzin: dat gaat haast automatisch. Je denkt er niet echt bij na. Het is als het maken van muziek. Je moet een gevoel van cadans hebben.

Vooraf, als ik boeken aan het bestuderen bent voor mijn roman, ben ik heel analytisch, maar zodra ik ga schrijven zit het in m’n hoofd. Dan hoor ik alleen het ritme. Zo’n lange formulering komt eruit als op een ‘wave’. En daarna moet er een kort zinnetje komen om het af te kappen.

In de loop van de jaren is dat gemak om te schrijven wel gegroeid. Ook het vertrouwen dat het wel goed komt. Toen ik pas begon, ging ik meer uit van de structuur, terwijl het nu een proces is waar ik zo weinig mogelijk acht op sla. Het verwondert mij zelf wel hoor. Soms schrijf ik een grap op en moet ik zelf ook ontzettend lachen. Dat is toch merkwaardig?

Je boek 100% chemie is over het algemeen goed ontvangen. Op Heumakers in Nrc Handelsblad na dan.

Ik heb inderdaad niet te klagen over de kritiek. De kritiek van Heumakers is een beetje buiten de orde. Het autobiografische aspect wordt im Frage gestellt. Maar dat komt natuurlijk ook omdat hij veel weet over de tijd van de Weimarrepubliek. Waarschijnlijk heeft hij gedacht: wat weet zij er nou van? Ik kwam blijkbaar op zijn terrein. Hij lijkt ook een soort blinde vlek te hebben voor de humor die in het boek zit.

Arjan Peters was ook niet helemaal tevreden.

Is dat zo? Volgens mij was hij positief. Er zaten wel wat snieren in, maar Peters houdt ervan om te snieren. In de Groene Amsterdammer heb ik een keer een stuk tegen zijn manier van recenseren geschreven en dat zal hem natuurlijk altijd bijblijven, maar zijn recensie over 100% chemie was positief.

Jij snierde nooit toen je criticus was?

Ik heb eerst bij Vrij Nederland gezeten en daarna bij Elsevier en ik heb geprobeerd om dat niet te doen. Ik ging er altijd vanuit dat je tegenover de moeite die iemand neemt om een boek te schrijven een zekere mildheid moet zetten. Je moet rekenen dat ik van alle boeken die er uitkwamen de beste kon kiezen. Die keuze geeft al aan dat je respect hebt voor de auteur.

Waarom ben je ermee opgehouden?

Als je meer dan 12 jaar alle Nederlandse literatuur op je bord krijgt, dan kom je aan het lezen van buitenlandse literatuur niet meer toe. Je bespreekt wel elke week een boek, maar dat betekent niet dat je 52 keer per jaar een meesterwerk in handen hebt. Door ook buitenlandse auteurs te lezen word je, ook als schrijver, op een ander niveau getild.

Was 100% chemie na De tweede man, waar je erg veel voor hebt bestudeerd, een gemakkelijker boek om te schrijven?

Dat lijkt misschien zo omdat het niet zo’n dik boek is, maar in feite was het een lastig boek om te schrijven. Na De tweede man wilde ik niet een soortgelijke roman schrijven. Schrijven moet geen circusstukje worden dat je kunt herhalen. 100% chemie is totaal anders van opzet en thematiek. Maar het moeilijkste was om een lichte toon te behouden. Bij een roman met een autobiografische inhoud is dat lastig, omdat de materie je heel dicht op de huid zit. Soms moet je mensen kwetsen die nog leven. En ik wilde vooral proberen om de hoofdpersoon niet als een lijdend voorwerp te laten overkomen. Het boek is toch licht verteerbaar, dankzij de papegaai Pfiffikus en ook door de vele wisselingen in tijd.

En je gebruikt ook heel erg een uitsteltechniek. Je zegt iets op een pagina en pas vele pagina’s later werk je het uit.

Juist om de spanning vast te houden is dat een mooie techniek. Niet meteen alles vertellen, maar eerst een zijsprong maken. Niet meteen het thema benoemen, maar eromheen cirkelen. Zoiets vind ik ook bij andere auteurs interessant om te lezen.

Is dat niet lastig bij het schrijven, dat je al die lijnen moet vasthouden?

Nee, helemaal niet. Als je schrijft denk je juist associatief en dan zijn al die zijwegen helemaal niet vreemd. Bij De tweede man was dat anders. Daar heb je toch te maken met een ingewikkeld plot waar verhaallijnen helder bij elkaar moeten komen. In 100% chemie kon ik de poëzie meer zijn gang laten gaan: laat de stijl maar golven.

De roman eindigt met een telefoongesprek tussen moeder en dochter. De moeder gaat ondanks dat zij gelooft dat mensen voor 100% uit chemie bestaan toch elke week naar de kerk. Ze zegt: ‘Ik heb geen geloof. Maar ik zal zolang mijn knieën het volhouden blijven bidden dat ik het krijg.’ Het lijkt daarmee alsof de verbeelding het wint. En dat is bij uitstek het terrein van de dochter.

Je komt op een terrein dat uitstijgt boven de zinnen die je leest. Ik wil dat de lezer zonder dat hij het merkt geraakt wordt. Dat in de ziel iets is veranderd na het lezen. Goede literatuur kan dat bereiken. Ik wil dat er iets verplaatst wordt bij de lezer.

In dat vogeltje Pfiffikus dat de moeder dood heeft achtergelaten bij de grens toen zij vanuit Duitsland naar Nederland vluchtte zit een hele wereld besloten die wij niet precies kennen. Een wereld waar de dochter ook niet helemaal de hand op kan leggen. Dat geldt ook algemener: je eigen diepste drijfveren ken je niet of nauwelijks. Er is wel het besef dat er iets veel omvattenders is dan louter het chemische. Iets transcendent dat ook door de verbeelding aangeraakt wordt. Ik wil dat er beweging komt, dat er iets verplaatst wordt bij de lezer.

Je gebruikt het woord ziel?

Ik heb het over het begrip ziel waar de oude Grieken het over hadden. Niet de interpretatie die sommige religies er later aan gaven. Het verbaasde me dat er zo weinig kritiek uit religieuze hoek kwam op De tweede man, waarin het christendom wordt aangevallen. Sommige christelijke lezers hadden er wel degelijk kritiek op. Maar in het algemeen is daar niet zo heftig in de pers op gereageerd. Toch onderzoek ik in het boek de fundamenten van joods-christelijke cultuur. Uit het boek dat een van de personen aan het eind van de roman presenteert blijkt dat het christendom op bedrog is gebaseerd.

Chaïm, de Bedoeïen, wordt in het boek afgeschilderd als een messianistische figuur. Als hij uiteindelijk de hoofdpersoon Robert Martin verlaat en de woestijn in loopt, zou je dat ook kunnen zien als een afwijzing van het Christendom.

Dat kun je zo zien, maar zo heb ik het niet bedoeld. Chaïm lijkt in eerste instantie een tweede man te zijn, maar zowel Robert als zijn broer voor hem zochten bij hem verlossing. En beiden kunnen het niet vinden en richten zichzelf min of meer ten gronde. Maar jouw interpretatie klopt met de strekking van het boek. Het is een boek ten gunste van het jodendom.

In dit nummer van Tzum besteden we aandacht aan schrijvers onder de dertig. Jij bent al vrij snel gedebuteerd.

Toen ik vijfentwintig was met De hanen en andere verhalen. Ik wist dus ook zeker dat ik schrijfster wilde worden. Dat stond al vanaf mijn dertiende vast. Hele romans heb ik geschreven onder mijn algebraboeken.

En volg je de jonge garde nog wel nu je niet meer recenseert?

Ik volg heel veel schrijvers die al mijn hele leven meegaan. De nieuwe Roth, Updike of Amis lees ik meteen. Maar ik volg de jonge schrijvers hier ook wel. Als er de laatste jaren een groot talent is aan te wijzen dan is dat Arnon Grunberg. Dat laatste boek De asielzoeker is erg goed. Alle flauwe grappen zijn eruit en hij heeft een serieuze toon te pakken die veelbelovend is voor de toekomst.

In een interview in Vrij Nederland naar aanleiding van 100% chemie zei je: ‘Ik heb, en dat is misschien heel hoogmoedig, na het schrijven van dit boek het gevoel dat ik alles kan wat ik wil.’ Heeft dat ook met leeftijd en ervaring te maken?

Ik had dat niet moeten zeggen. Want ik heb nu al een interval van anderhalf jaar. (lacht hardop) Het was inderdaad hoogmoedig. Maar binnenkort ga ik voor lange tijd naar Sicilië om te schrijven aan mijn nieuwe roman. Dus er is hoop.

Coen Peppelenbos