‘Volgens mij leef jij als een dragonder, maar je ziet er goed uit. Hoe doe je dat?’ Aan het woord is Jan Willem Stutje, één van de vriendelijkste en zachtaardigste mensen die ik ooit heb ontmoet. Het is woensdag 30 mei 2012, plaats van handeling: ‘Academisch-cultureel centrum’ Spui25, Amsterdam; gebeurtenis: presentatie van Jan Willem Stutje – Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Een romantische revolutionair (Houtekiet/Amsab/Uitgeverij Atlas Contact, Antwerpen/Gent/Amsterdam 2012). De schrijver, die eerder al biografieën publiceerde van stalinist Paul de Groot en trotskist Ernest Mandel, signeert mijn exemplaar van zijn nieuwe boek: ‘Voor Karel / revolutionair dichter / Jan Willem’.

Ik zeg dat ik wel een embonpoint heb ontwikkeld, maar dat ik me inderdaad ook goed voel en eigenlijk nooit ergens last van heb – ondanks mijn roken en drinken. We halen kort herinneringen op aan onze gezamenlijke tijd in de ‘trotskistische beweging’ en dan is het tijd voor een handtekening in het boek van de volgende koper.

Ik spreek degene aan die voor mij in de rij stond, eveneens een veteraan uit de trotskistische beweging – één die een rolletje speelt in een roman van Eduard Visser – Zondags liefde (Uitgeverij Tesselschade, Muiden 1992). In een passage die handelt over de Maagdenhuisbezetting van mei 1969, schrijft Visser:

Wie precies de leiding hebben is niet helemaal duidelijk, zeker is wel dat aan de politieke kern van de Asva, Buys en Verhey, en Blok, en Hendriks, en Regtien natuurlijk, hoofdrollen zijn toebedeeld. Joost Kircz van de Trotzkistische Vierde Internationale is ook prominent aanwezig, waar komen al die mensen ineens zo gauw vandaan? En wat doet die man van Spartacus hier in vredesnaam, dat is toch geen student?

[pp. 88-89]

Ik zeg Joost dat ik onlangs las over een Joost Kircz die betrokken was bij de uitgave van F. Harmsen van Beek – In goed en kwaad. Verzameld werk (De Bezige Bij, Amsterdam 2012) en ik vraag of hij dat is, want ik vermoed dat er niet veel Joosten Kircz zullen rondlopen. Ja, dat is hij inderdaad. Sinds midden jaren zeventig was hij bevriend met de schrijfster, die hij leerde kennen toen hij haar zoon bijles gaf. Ze had de laatste jaren erg geleden onder de publiciteit die gegenereerd werd door de onzin uit ‘dat afschuwelijke boekje van Annejet van der Zijl’, Jagtlust, een boekje waarin ‘zelfs in de veertiende druk nog steeds haar naam verkeerd staat’.

(Voor dit stukje wilde ik even opzoeken wat er in dat boek staat, maar ik ontdekte: ik heb het niet in huis, heb destijds blijkbaar een geleend exemplaar gelezen.)

Joost Kircz vertelt dat achterin In goed een kwaad een korte ‘Biografische aantekening’ is opgenomen, waarin alles wel feitelijk juist vermeld staat.

Ik citeer uit deze ‘aantekening’ de passage over het verblijf van Harmsen van Beek in Jagtlust:

daarna leefde ze van 1954 tot 1971 in het statige, maar vervallen Jagtlust aan de Eemnesserweg, eveneens in Blaricum. Dit buitenhuis met zijn vele genode en ongenode gasten vervulde een belangrijke rol in het culturele leven van die jaren. De achteraf geconstrueerde mythes over vrije liefde en dito geldstromen doen geen recht aan de volhardende pogingen van Harmsen van Beek om als illustrator haar dagelijks brood te verdienen.

In 1958 kreeg ze van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de ‘reisbeurs voor letterkundigen 1957’ van 2500 gulden voor een bundel gedichten onder de titel: ‘een en ander’ en de motto’s: ‘Een ezel en enig speelgoed’ en ‘Tussentijdse droom’. De reis zou naar Normandië moeten leiden.

[p. 510]

Over de publiciteit naar aanleiding van Jagtlust staat op p. 511 kort:

Fritzi Harmsen van Beek leed ernstig onder de ongevraagde en ongewenste aandacht die haar vaak ten deel viel.

Staande voor de deur van Spui25, met tussen wijs- en middelvinger van mijn rechterhand een shaggie en in de linkerknuist een flesje bier, laat ik mijn blik over mijn buik gaan. En dan valt mij opeens een idee in voor beeldende poëzie: mijn buik insmeren met verf, en daarvan afdrukken maken op een doek door met mijn buik tegen het canvas te stempelen (zoals Yves Klein dat deed met naakte vrouwen). Titel: embonpointillisme. Ik sta in mijn eentje voor me uit te grinniken, ledig mijn pilsje, droof mijn sigaret, stap de zaal weer binnen waar ik ten afscheid handen druk van vele trotskisten en ex-trotskisten.

Op station Amsterdam én bij de overstap in Amersfoort sta ik in de rookzone naast een pijprokende man, in wie ik de in Zwolle woonachtige ex-trotskist Igor Cornelissen meen te herkennen; schrijver van een reeks bijzonder prettig leesbare, van anekdotes barstende autobiografische boeken ondertiteld ‘onstuimige herinneringen’.

Bij thuiskomst in Groningen vind ik in de brievenbus een pakketje uit Duitsland, bevattende Gottfried Benn – Drei alte Männer. Gespräche (Limes-Verlag, Wiesbaden 1949). Onmiddellijk ga ik op zoek naar het antwoord op de aan het slot van mijn vorige stukje geformuleerde vraag:

een passage uit Benns ‘Drei alte Männer. Ein Gespräch (1949)’; in deze passage is sprake van een ‘orang-oetang’ – fout, dus goed geciteerd door Snijders. Rijst de volgende vraag: is de fout gemaakt door de bezorgers van de Nederlandse uitgave, of schreef Gottfried Benn zelf ‘Orang-Utang’ in plaats van ‘Orang-Utan’? Om dat te weten te komen heb ik zojuist via antiqbook.nl een exemplaar van de eerste druk van genoemde uitgave besteld.

Het eerste dat opvalt: er zit nog een fout in. De ondertitel van Drei alte Männer is niet Ein Gespräch, zoals de samenstellers melden in het notenapparaat (in noot 72, op pagina 227) van de Nederlandse uitgave van Gottfried Benn – Dubbelleven (Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam 1986), maar de ondertitel luidt Gespräche.

En dan het antwoord op de vraag. De ontknoping had niet mooier want onverwachter kunnen zijn: Benn schreef niet ‘Orang-Utan’, en evenmin schreef hij ‘Orang-Utang’. Gottfried Benn heeft het op pagina 33 van Drei alte Männer over ‘der Orang’.

Karel ten Haaf

P.S. Ik ga op vakantie. De eerstvolgende ‘Lezendarisch’ verschijnt op woensdag 27 juli.