Brieven schrijf je niet, die sodemieter je hotseklots neer op het papier

Correspondentie, de verzamelde brieven tussen Gerrit Komrij en Jeroen Brouwers is geen dik boek geworden. De heruitgave van een eerder gepubliceerde bibliofiele uitgave telt met de nodige blanco pagina’s 72 bladzijden. Dat ligt vooral aan Komrij die in tegenstelling tot Brouwers (zie de twee lovende recensies door Anton Brand van zijn brievenboeken Kroniek van een karakter) veel moeite heeft met het genre. Ik vermoed dat een brief Komrij te dicht op de huid zit, dat hij om te kunnen schrijven de maskerade nodig heeft. In een van de laatste brieven aan Brouwers, waarin hij aangeeft hoeveel moeite het hem kost om een brief af te maken, schrijft hij:

Alles moet tussen de regels, dat is beter. Ik geloof ook dat ik het beste, het diepste, het tederste en het toe-maar-wat-niet-al altijd tussen de regels heb gezegd. Ironie, humor? Toe nou. Afstandelijkheid, intellectualisme? Maak het een beetje. Ik ben een vuur dat niet weet hoe het moet branden. Daarom doe ik me voor als waakvlammetje of, als het me de strot uitkomt, als een artificieel vuurwerk.

Terwijl Komrij moeizaam schrijft is Brouwers juist in het schrijven van brieven heel los:

Maar brieven ‘schrijf’ je toch niet: die sodemieter je hotseklots neer op het papier.

Ik weet niet of er enige pose achter die uitspraak zit of dat Brouwers nog een laatste vergeefse poging wil doen om de correspondentie op gang te houden, maar hotseklots of niet, die brieven van Brouwers die zijn altijd fantastisch om te lezen. Hij schakelt met groot gemak tussen een ontroerende gedachte aan een overleden collega naar een tragikomische anekdote. Als hij de dood van Laurie Langenbach aanhaalt, die 37 werd, koppelt hij dat soepel aan de grote namen uit de Nederlandse literatuur van voor de Tweede Wereldoorlog die allemaal de veertig niet hebben gehaald. Dat gehotseklots is een genot om te lezen.

Aan het begin van de correspondentie moet Bezonken rood nog verschijnen, van Komrij is net de bloemlezing der bloemlezingen uit de Nederlandse poëzie gepubliceerd. Beide mannen hebben hun eerste onuitwisbare voetstappen in de literatuur achtergelaten en beseffen dat zij tot de groten zullen gaan behoren.

Ach Gerrit, jij en ik behoren al lang tot de kardinalen van de Nederlandse literatuur, en in nederigheid zien wij toe hoe subdiakenen worden gezalfd met de P.C. Hooftprijs. Is het misdienaar Cornelis Verhoeven niet, dan is het acoliet Rudy Kousblauw, en nu is het weer assistent-koster Kaa van het Ree.

De schrijvers vinden elkaar in hun afkeer van Jan Siebelink en in hun pogingen de schrijver te ontlopen.

Brouwers:

[…] zo worden keutelaars à la Sieb geprezen om hun romanschrijfkunst, al schrijven zij romans die met romans zo veel gemeen hebben als snot met graniet.

Komrij:

Siebeltje […] is een slijmdier. Als we elkaar eens onvrijwillig op een bijeenkomst ontmoeten, zoals laatst op een feest van Johan Polak schuifelt-ie nog altijd achter me aan. ‘Ga weg, vies beest!’ roept Charles hem steeds toe. Maar het helpt niet. Hij denkt dat het grappig bedoeld is.

Je kunt alleen maar betreuren dat er niet meer brieven zijn geschreven tussen beide heren. Dat deeltje in Privé Domein is er helaas nooit gekomen, maar ik had het maar wat graag gelezen.

Coen Peppelenbos

Jeroen Brouwers en Gerrit Komrij – Correspondentie 1980-1986. Demian, Antwerpen. 72 blz. € 17,- (dit boek is bij Demian te bestellen)