Het waait door ons heen

Eva Gerlach schrijft gedichten met weinig of eenvoudige metaforen. Zo noemt zij ‘mijn AK 47’ ‘mijn broertje van staal’. Je kunt daarbij denken aan wat sergeanten roepen tegen soldaten: ‘Denk erom, je geweer is je meisje. Je wil haar altijd bij je hebben. Laat haar niet los!’ Hier is een meisje uit Syrië: ‘Toen iedereen dood was begon ik hier voor mezelf / met mijn AK 47 mijn broertje van staal,’ en verder vertelt ze over haar situatie in kale bewoordingen, hoe de soldaten van haar houden omdat ze geluk brengt en goed kan mikken met de granaten.

Zij is een medestrijdster geworden, kind nog, met de afschuwelijkste ervaringen, een oom die zich ophing, omdat hij de situatie niet meer aankon. Hij kon alleen nog praten met de doden. Zij heeft de kracht en de taaiheid die kinderen soms hebben. Zij wordt als het ware gered door haar onbegrip. Hoe zouden we de gruwel kunnen begrijpen? Haar broer is zo groot als zijzelf, maar zij houdt hem goed vast ‘op mijn schouder waar hij kan slapen’. Ze schiet op een laken dat valt en er vervolgens niet uitziet als een laken.

GerlachDe dichteres ziet kans om gruwelijke dingen te tonen in eenvoudige taal. De observaties van het kind zijn zakelijk, precies. De lezer wordt geconfronteerd met de gevolgen van oorlog op een koele, onsentimentele manier. Uit een kraan drupt roest, de buik van een tante is rood. Er staan glazen op tafel met ‘een droog vlies thee’, maar er is geen gast. Een zusje van vier wordt geslagen omdat ze gilt, want het kind begrijpt zonder uitleg dat de verschrikking, de angst, te groot is, dat ze een eenvoudige begrijpelijke reden moet hebben om te gillen.

Eva Gerlach gebruikt ongrammaticale middelen om het onbegrijpelijke weer te geven. De werkelijkheid is ongrammaticaal, buiten de orde: ‘Ze was / pas vier, mijn zusje, toen het begon, wanneer.’ Ook de ellips wordt gebruikt om het onbegrijpelijke te laten voelen: ‘van toen we begonnen te lopen, dat het niet over, //

dat het nooit achter ons / maar altijd voor ons […]’

En dan moeten ze over lijken lopen.

In de eerste reeks gedichten over een treinreis, begint het met vervreemdende gewaarwordingen, die bij nader inzien toch letterlijk gelezen kunnen worden:

Het veld verschuift terwijl je wordt gereden.
Dichtbij sneller dan ver, zo verplaatst het zich samen
naar achteren buiten je oog.

Ook de zogenaamd gewone wereld, waar geen oorlog is, is vreemd, labyrintisch. Misschien kun je ontsnappen door er over te schrijven.

Het voor- en achterplat van de bundel Ontsnappingen wordt gevuld door een foto van een open bos met scheef gewaaide bomen. Iemand houdt zich vast aan een tak om niet weg te waaien. Hij hangt horizontaal in de wind. Het is een foto van Ellen Kooi met de titel ‘Muiderzand – wind’. Hij ontsnapt aan een val in het zand door zich vast te klampen. Het is een beeld van ervaringen die door ons heenwaaien. Je moet ze vastpakken en dat kan even in een gedicht. Als je het niet doet, verdwaal je gemakkelijk in je werkelijkheid. Maar soms moet je loslaten, omdat het niet langer kan. De dood is in ons, eerst nog klein en nauwelijks aanwezig, maar uiteindelijk ligt hij zwaar op onze schouders en wij moeten door de knieën.

Eva zegt het zo mooi eenvoudig, met herhaling van klank en met een halve regel wit.

je rijdt op mijn rug en ik laat je, je legt me
lam en ik draag je
en als ik verstijf in het tuig en geen weg weet,
dan nog zal ik je houden en van hoog
komt je zweepslag, een fluiten en alles

bukt voor je, ik in mijn adem
buk voor je, kijk ik maak tijd

Remco Ekkers

Eva Gerlach – Ontsnappingen. De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen. 80 blz. € 17,98.