Grote beer waar ben je nu niemand meer het heelal naar beneden haalt

Na mijn eerste lezing van Kalfsvlies nam ik notie van dit artikel op Tzum. Chrétien Breukers zet daarin – als deel van de aan poëzie gerelateerde reeks ‘Achteraf is alles eenvoudig’ – uiteen waarom hij weer eens verrast werd door een poëziebundel, iets wat in zijn geval de vermelding waard is. Het betreft het debuut van Marieke Rijneveld; hij noemt Kalfsvlies onder andere ‘stampvol’ en ‘apart, omdat een dichteres zich hier uitspreekt zonder zich bezig te houden met het behagen van de lezer.’

rijneveld-kalfsvliesIk reageer met plezier op Breukers’ recensie en steek graag mijn kop boven het maaiveld van de poëziekritiek. Dat is een veld dat slechts door een marginaal deel van het publiek wordt opgemerkt volgens Breukers. In mijn vorige recensie liet ik samen met Ellen Deckwitz en haar boek Olijven moet je leren lezen graag zien hoe poëzie voor iedereen kan zijn. Dat geldt dus ook voor poëziekritiek. Poëzie lijkt vaak onterecht onbereikbaar, maar ik hoop aan te tonen dat dat ook in dit geval best meevalt.

Breukers is van mening dat de overload aan informatie in Kalfsvlies averechts werkt, dat het zelfportret van de debutante zich achter de veelvoud bevindt. Hoewel de gedichten in Kalfsvlies inderdaad de pagina’s vaak vullen als waren zij proza, hoeft dat nog niet te betekenen dat er geen betekenis kan worden ontleend aan al die woorden. Ik denk dat deze vorm juist vele handvatten biedt bij interpretatie. Uit het geheel aan gedichten maakt de lezer op dat we van doen hebben met een jongvolwassen iemand die zowel bij zijn verleden als zijn heden en zijn toekomst stilstaat. Jeugdherinneringen, liefdesproblematiek, de gedachte aan verval en sterfte: de spreker laat zijn ziel zien. Laat ik meteen een goed voorbeeld geven:

Bestaansrecht

Ze zeggen dat alles uit zaad bestaat en de wereld één grote moestuin is

dat niet alles met elkaar te maken heeft maar we graag bruggen bouwen.

Als ik bedenk dat moeders ooit ook dochters waren die iemand nodig hadden

om de overkant te bereiken word ik bang voor de mijne omdat ik haar alleen ken

van de jaren waarin ik zelf nog wist wie ik was en welke rol ik moest spelen, kinderen

zijn van oorsprong wetenschappers. […]

De veiligheid van moederlijke bescherming valt weg zodra we volwassen worden, de overkant bereiken. De overkant vormt hier duidelijk het stadium waarin je je realiseren zal dat de wereld niet meer van je verwacht dat je je als ‘kind’ gedraagt. De wijsheid over hoe je je dan wél moet opstellen moet nog groeien. Wellicht omdat we soms graag opnieuw de warmte en veiligheid uit de jeugd ervaren bouwen we graag bruggen.

Dat doet Rijneveld voortdurend: ze schakelt van jeugdige herinneringen en kinderlijke angst voor het letterlijke donker naar een volwassen leven waarin angst voor het figuurlijke donker heerst.

[E]r waren een grote en een kleine ijsbeer die samen

in een grot woonden, de kleine kon nooit slapen, daarom deed de grote een kunstje.

Ze schoof de gordijnen open, haalde de maan naar beneden die als een lantaarn

de sok verlichtte. Als dat niet goed bedacht was maar de puberfase, twee vingers tot

geweer, vacht op de vloer en nooit meer koude voeten. Wat eerder groter werd

gemaakt door te strekken, moet nu krimpen. Zie mijn huis tussen kerk en

kroeg staan, het doet zijn best om ertussen te passen, als je goed kijkt zie je dat

zijn adem inhoudt en al die mensen die maar lucht willen. Grote beer waar ben je

nu niemand meer het heelal naar beneden haalt, het is zo donker hier.

Volgens Breukers ontbrak het de bundel aan literaire verwijzingen, maar de overduidelijke verwijzing naar het prachtige prentenboek Welterusten, Kleine Beer van Martin Waddell kan ik met een gerust hart literair noemen. En hoe knap is die verwijzing verweven met de worsteling met het leven: in plaats van het kind dat de wereld steeds groter wil zien worden, is er nu de volwassene die de wereld wel weer zou willen doen krimpen tot die van een kind. In het klein wordt alles overzichtelijker: ‘Sinds kort speel ik weer met lego om mijn verlangen visueel te maken’.

Groei en verandering vormen de hartslag van Kalfsvlies. Het kalf heeft zich ontdaan van het beschermende vlies: de jeugdherinnering biedt enkel vervlogen bescherming, de toekomst slechts verval en dood. Op elke pagina heerst de dreiging van de dood en de vrees om vergeten te worden: ‘veranderde/het meisje in een oude dame die alleen nog maar in herinneringen kon leven’, ‘de dood is een onderhuidse mot.’

Ondanks de herkenbare menselijke problematiek verveelt Kalfsvlies nergens. Rijneveld weet haar lezer te verrassen met prachtige beelden, simpel maar zo mooi: ‘In de verte staan twee fabrieken met elkaar te roken,’ ‘Je loopt rondjes door de slaapkamer om je gedachten als een// armband in elkaar te kunnen klikken’ Dat zie je voor je. Zo maakt Rijneveld haar bundel tot een toegankelijk, wellicht niet al te vrolijk, maar eerlijk kunstwerk.

Kalfsvlies is vol: vol behoeftes, verlangens, kinderlijke en volwassen angsten, maar vooral vol potentie. Ook Breukers merkt dat op, want de bundel verraste hem, deed hem vermoeden dat de talentvolle Rijneveld achter alle mooie beeldspraak (te veel) schuilging en ziet uit naar haar volgende publicatie(s). Van mij hoeft dat geen bundel te worden met minder tekst, want Rijneveld opende met haar volle zinnen haar hart. Goede poëzie kenmerkt zich niet in eenvoud, maar in kwaliteit. Om die reden ontving Rijneveld wat mij betreft volkomen terecht de C. Buddinghprijs van dit jaar. Op naar nog meer mooie poëzie!

Ivanka de Ruijter

Marieke Rijneveld – Kalfsvlies. Atlas Contact, Amsterdam, 58 blz. € 19,99.