De jongen

Hoe schrijf je een autobiografie van je kindertijd? In de verleden tijd? In de eerste persoon? Vertel je alles, voor zover dat mogelijk is? Koel of betrokken, emotioneel? Verzwijg je de psychische botsingen of suggereer je die alleen en laat je de gevolgtrekkingen over aan de lezer? Of is het kind zich nog niet bewust van die botsingen? Blijkt alleen uit kleine opstandige gedragingen wat later leidt tot afstand nemen?

Frans Budé kiest voor De dagen de tegenwoordige tijd. De ondertitel is ‘Belevenissen van een jongen’. Ik wil het niet hebben over de bekende soortgelijke belevenissen; geen vergelijkingen.

Deze jongen woont in Maastricht in een zeer oude straat, waar Karel de Grote nog is doorgetrokken. Zijn vader heeft daar een, zeggen we nu, mooie ouderwetse drogisterij, met kasten met kruiden, potjes met Latijnse namen, die de jongen uit het hoofd kent, flessen met glycerine kamferspiritus, vaten met spannende vloeistoffen, diepe kelders. Aan het eind van de belevenissen moet de jongen verhuizen naar een nieuwe wijk. Dat wordt al veel eerder aangekondigd in een gesprek met het dienstmeisje Stella, die alles schoon houdt. De jongen heeft een goede verstandhouding met haar. Maar hier geen Vestdijkiaanse toestanden! Stella vertelt dat zijn moeder last heeft van het vochtige huis. Er zijn plannen om te verhuizen. Vader wil niet, maar ja, moeder wint uiteindelijk. Dat bedenkt de lezer, niet de jongen. Hij is er bijna ziek van. Bovendien is de lagere-school-tijd ten einde. Hij neemt met heel wat minder verdriet afscheid van de broeders. Dat lees je niet, maar dat begrijp je, omdat een paar keer situaties met de broeders worden beschreven, zoals het trekken en omdraaien van een oor om een onnozele reden, tot bloedens toe. Tegenwoordig zouden de ouders de inspectie of zelfs de politie inschakelen, maar toen werd dit alles met de mantel der liefde bedekt. Mantel der liefde? Schaamte, verkeerde saamhorigheid, angst voor het religieuze gezag! Geen sexuele strapatsen, maar wel machtsmisbruik.

Frans Budé schrijft in de hij-vorm. De jongen krijgt geen naam. Toch wordt hij zichtbaar en navoelbaar. Hij is een brave jongen en hij heeft brave ouders: de vader opgewekt en humorvol, die stoute grappen uithaalt, de moeder liefhebbend maar streng. Zij lijkt dwars door de jongen heen te kijken. Liegen zal niet goed mogelijk zijn. Er dan is er nog het blozen dat je verraadt.

Zijn ouders trouwen in 1942. Eén jaar, vijf maanden en achttien dagen later wordt een meisje geboren, Anna, die na een dag overlijdt. De jongen is van 1945 en het valt de lezer op hoe historisch zijn jeugd is geworden. Ik zou willen lezen met de ogen en levenservaringen van een vijftienjarige. Die zal toch wel regelmatig verbaasd zijn over omgangsvormen en maatschappelijke omstandigheden. Een priester die voorafgegaan door een misdienaar het Sacrament van de stervenden komt brengen bij een buurvrouw. Op straat wordt geknield.

Hij of zij zal het boek lezen als een historische roman. Voor mij geldt dat niet omdat ik ouder ben dan de jongen en hoewel ik opgroeide in Den Helder, bracht ik een deel van mijn diensttijd door in Maastricht. Overigens zat ik als kind ook op een broederschool. Ik herkende veel, maar verbaasde me over het herinneringsvermogen van de jongen, van de auteur dus.

Budé is bekend als dichter, meer dan tien bundels, die positief werden ontvangen. Hij schenkt in dit proza veel aandacht aan voorwerpen. De jongen heeft een gedetailleerd waarnemingsvermogen en de verteller laat dat ook allemaal zien.

De kleine Anna: de ouders hebben een herinneringskamer voor haar ingericht, een soort dodenkapel met babykleertjes en allerlei parafernalia, op Romeinse wijze, die de jongen pas aan het eind van zijn kindertijd ontdekt. De verteller laat ons op p.31 al weten:

In de laatste maanden van haar zwangerschap haalt zijn moeder op een zomerse dag de naaimachine tevoorschijn en tovert de sluier van het bruidskleed om tot een haast doorzichtig gordijn. Ze bevestigt het aan een standaard boven de wieg. Kijkt Anna wat weken later omhoog, dan ziet ze de hemel. Maar haar oogjes blijven dicht.

Wat er precies gebeurt vertelt hij niet, zoals hij ook meestal de clou van een verhaal of de afronding weglaat. De lezer kan het zelf wel aanvullen immers. Op een dag steekt de jongen per ongeluk een prullenmand in brand. In zijn angst om te blussen gebeuren er allerlei andere ongelukken. Zijn moeder is furieus en dwingt hem op zijn knieën vergiffenis te vragen. Dat weigert de jongen en vervolgens brengt ze hem naar een priester die ‘mensen kan overlezen’, een soort exorcisme begrijp ik. Vader vraagt aan de jongen als hij hem naar bed brengt, wat er is gebeurd bij die priester. Vader troost hem. De lezer denkt: en wat gebeurt er verder met de moeder? Neemt de jongen het haar kwalijk? Vast wel, maar dat krijg je niet te lezen. Hoe is eigenlijk de verhouding met de moeder, denkt de lezer vervolgens. Is zij een rooms-katholieke hysterica en tegelijkertijd een vrouw die haar gezin heel goed kan besturen en die ook chocolade smokkelt uit België? De jongen wil een abonnement op de Donald Duck, maar de moeder geeft hem het blad van de Heilige Kindsheid:

‘Je bent nu lid van de Heilige Kindsheid.’ Ze zegt het verheerlijkt.

Op bladzijde 44 wordt beschreven hoe de jongen een foto vindt, terwijl zijn moeder slaapt: op de foto de kleine Anna, niet in haar wieg, maar in haar doodskistje, omgeven door aronskelken, de bruidsbloemen (!) van zijn moeder. Moeder vraagt wat de jongen doet. Hij zegt: ‘Niets, helemaal niets.’ en komt er kennelijk mee weg. Op pagina 57 staat: ‘En jij, Anna, lieve zus van me, jij die in de hemel bent, waak alsjeblieft over papa, bescherm hem, heb hem lief.’ De verteller voegt er aan toe: ‘Al krijgt hij geen antwoord, hij heeft in ieder geval zijn zegje gedaan.’ Dit commentaar doet veronderstellen dat de volwassen geworden jongen afstand heeft genomen van zijn religieuze opvoeding. Een kennis van de moeder uit België heeft voor de kinderen iets meegebracht. Voor Anna heeft ze een lieflijk jurkje meegebracht. Het jongere zusje van de jongen denkt volgens hem wie Anna dan wel mag zijn. De ouders houden het dode zusje weg van de andere kinderen. Zij mogen er niet onder lijden.

De voorplaat van het mooi verzorgde boek toont twee foto’s: de ene foto van kale bomen ligt over een andere waarop een jonge vrouw met een zwarte jurk wandelt in een ommuurde hof (?). Haar hoofd is verdwenen onder de eerste foto.

Ik zou wel meer over de jongen willen lezen. Hoe vergaat het hem op de middelbare school en later?

Remco Ekkers

Frans Budé – De dagen. Karaat, Amsterdam. 214 blz. € 18,95.